Annick Alders – Cautius
Drie niet uitgegeven uitspraken[1] van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, illustreren op heldere wijze de verschijningsvormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en hoe het bewijs hiervan kan geleverd worden. Evident is dat in elk geval niet, want doorgaans ontbreekt – door de aard van de feiten – direct bewijs. In deze bijdrage analyseren we aan de hand van relevante rechtspraak de definitie van seksueel grensoverschrijdend op het werk en proberen we een lijn te vinden in de afweging van verklaringen van vermeende dader en slachtoffer die, logischerwijze, doorgaans lijnrecht tegenover elkaar staan.
De realiteit: een frituur, een supermarkt en een woonzorgcentrum
De eerste casus speelt zich af tussen een frituuruitbater en een jonge werkneemster. Deze laatste krijgt in eerste instantie complimenten over haar uiterlijk, die later uitmonden in vragen naar een zoen op de wang en foto’s in string. Dit gaat gepaard met een overdreven interesse in haar seksleven en ongepaste seksuele opmerkingen om dan uiteindelijk te escaleren in fysieke ongewenste aanrakingen en gedrag. De werkneemster dient klacht in bij de politie en beschikt ook over een audio-opname waarbij ze de frituuruitbater confronteert met zijn gedrag.
In de tweede casus komen twee werkneemsters van een supermarkt in het vizier van een gerant in opleiding. Ook hier begint alles vrij onschuldig met persoonlijke vragen, die al snel een seksueel getint karakter krijgen. Bij de eerste dame mondt dit uit in een voorstel om ‘friends with benefits’ te worden, gecombineerd met een knuffel en een lik. Bij de tweede werkneemster doet hij zich voor als seksuoloog, geeft ongevraagd advies over zelfbevrediging, raakt de dame in kwestie aan, houdt haar hand vast en verstrengelt zijn hand in de hare. In deze zaak bestaat er opnieuw geen enkele directe getuige, alleen de verklaring van beide dames.
De derde casus, ten slotte, speelt zich af in een woonzorgcentrum waar een keukenmedewerkster verklaart te zijn aangerand door de crisismanager. Zij doet meteen na de feiten haar relaas bij twee collega’s. Zij geeft aan dat de manager liet uitschijnen dat zij seksuele handelingen moest stellen met hem als zij haar slaagskansen bij een examen wou verhogen. Toen zij dit weigerde zou hij haar ongepast aangeraakt hebben. Ook hier begon de conversatie – althans volgens de dame in kwestie – met persoonlijke vragen en opmerkingen over haar uiterlijk.
De drie casussen worden gekenmerkt door enkele gemene delers: het gaat steeds om jonge vrouwen die verklaringen afleggen over grensoverschrijdend gedrag door oudere mannen, waarbij de mannen steevast in alle toonaarden ontkennen dat de feiten zich hebben voorgedaan. In geen van de drie zaken bestaat bovendien direct bewijs. De rechtbank moet dus telkens een afweging maken tussen verklaringen die door geen ander bewijs worden gestaafd. Woord tegen woord dus.
In de eerste twee zaken komt het tot een veroordeling van de dader. In de derde tot een vrijspraak.[2] Om tot een beter begrip te komen van deze – op het eerste zicht – tegenstrijdige uitspraken – analyseren we eerst de rechtspraak over de invulling van het begrip seksueel grensoverschrijdend gedrag op het werk om daarna tot een beoordeling van de bewijsvoering te komen.
Wat is ongewenst seksueel gedrag op het werk?
De Welzijnswet definieert ongewenst seksueel gedrag op het werk, als volgt[3]:
Elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
Werkgevers, werknemers & derden
De Welzijnswet vindt enkel toepassing op werkgever en werknemers en met werknemers gelijkgestelde categorieën, zijnde iedereen die arbeid verricht onder het gezag van een andere persoon, zoals ambtenaren, bepaalde stagiairs, personen met een leerovereenkomst of zij die een beroepsopleiding volgen.
Toch betekent dit niet dat werknemers enkel beschermd worden tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag van de werkgever of collega’s. Eénieder die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk moet zich immers onthouden van grensoverschrijdend gedrag.[4]
Gebeurt dat niet, dan volgt dezelfde bestraffing voor iedereen, met name een sanctie van niveau 4, meteen de hoogst mogelijke in het Sociaal Strafwetboek. Concreet impliceert dit een geldboete tussen 4.800 en 48.000 EUR en/of een gevangenisstraf van 6 maanden tot drie jaar. Opteert het arbeidsauditoraat voor een administratieve afhandeling, dan kijkt de overtreder aan tegen een geldboete tussen 2.400,00 EUR en 24.000,00 EUR.[5]
Elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of lichamelijk gedrag
De Welzijnswet viseert een breed scala aan gedragingen, wat ook blijkt uit de toepassing ervan in de rechtspraak. Het kan gaan van alle mogelijke fysieke aanrakingen en handtastelijkheden tot ongepaste opmerkingen en/of vragen. Enkele voorbeelden die we terugvinden in de rechtspraak zijn:
- Ongewenste liefdesverklaringen aan een collega, die aanhouden, ook per mail en SMS nadat duidelijk werd gemaakt dat dit ongewenst was[6]
- Een Whatsapp van de zaakvoerder aan een nieuwe werkneemster met de woorden ‘Je weet dat ik mijn hart aan u verloren heb…’, waarna twee weken na de afwijzing ontslag volgt.[7]
- De opmerking van een chauffeur aan zijn vrouwelijke leidinggevende: moi je veux bien prendre ma douche mais tu viens avec moi alors’[8]
- Betasten van de geslachtsdelen en Whatsapp berichten versturen met erotisch/pornografische toon, waarbij avances worden gemaakt[9]
- Onnodig en veelvuldig naar het bureau van een medewerksters gaan, haar in een stoel duwen en boven haar hangen en haar hand ongewild in zijn broekzak steken[10]
- Aanhoudende voorstellen om werkgerelateerde zaken buiten het werk te bespreken, bijvoorbeeld in een hotel, de aanhoudende vraag om samen een hotelkamer te delen, de echtgenoot van het doelwit kleineren, troost bieden gecombineerd met fysieke aanrakingen.[11]
- Het deponeren van sperma in een glas van een medewerkster in de hoop dat zij dit zou opdrinken.[12]
Ook in de bovenstaande drie casussen merken we een breed scala aan gedragingen op waarbij een bepaalde opbouw valt te ontwaren. Klaarblijkelijk zetten de drie betichten de aanval in met persoonlijke opmerkingen of complimenten, die al snel een seksuele connotatie kregen, waarna de fysieke kaart werd getrokken in de vorm van ongepaste aanrakingen, kussen, knuffels en zelfs in één geval – het hoofd van de dame in kwestie tot tegen de geslachtszone trekken.
Een seksuele connotatie
Hoewel het bij bovenstaande voorbeelden eerder vergezocht lijkt zich af te vragen of bepaalde gedragingen een seksuele connotatie hebben, moet de rechter zich geregeld buigen over de deze vraag. Voor de strafbaarheid van de feiten moeten immers alle constitutieve bestanddelen vervuld zijn, zodat de gedragingen of uitingen niet alleen ongewenst, maar ook seksueel geconnoteerd moeten zijn. Na een lange strijd tussen partijen over de vraag of gedrag als seksueel getint en ongewenst kan worden aanzien, oordeelde het Hof van Cassatie in 2021 dat het niet vereist is dat de dader zich heeft gedragen met een seksuele intentie. De drijfveer van de dader maakt immers geen deel uit van het misdrijf. Merk op dat de definitie in de welzijnswet vermeldt ‘met als doel of gevolg’ en niet ‘met als doel en gevolg’. Daarnaast is het evenmin van belang of de dader en/of andere werknemers, de gepleegde handelingen zelf als grensoverschrijdend beschouwen. Om als grensoverschrijdend te worden beschouwd ‘moeten de gedragingen objectief afbreuk doen aan de seksuele integriteit van een persoon, zoals die door het collectief bewustzijn van een bepaalde samenleving op een bepaald ogenblik wordt ervaren’.[13]
Dit betekent meteen dat de invulling van de seksuele connotatie onderhevig is aan maatschappelijke evolutie, zodat ook in deze de redelijk zorgvuldige persoon in dezelfde omstandigheden als toetssteen wordt genomen. Met andere woorden, moet of kon de dader redelijkerwijze aannemen dat zijn gedrag in de gegeven context een grensoverschrijdend karakter heeft of – zoals de rechter het in één van de drie casussen omschrijft – objectief immoreel of aanstootgevend is?
Deze vraag wordt telkens ad hoc behandeld. In één van de casussen leidt de rechter dit af uit het gegeven dat de dader zich steeds voordeed als iemand die zich uiterst zedig gedroeg, aanstoot nam aan schaars geklede mensen en openbare naaktheid. De gedragingen waarvoor hij vervolgd werden staan hier haaks op, zodat de dader zeker wist dat hij over de schreef ging. Inconsequent gedrag, dus.
Met een bepaald doel of gevolg
Het gelaakte gedrag moet een bepaald doel hebben of een negatief gevolg ressorteren of het vlak van de integriteit van een persoon of diens werkomstandigheden. Bij daders die zich in een hiërarchische positie bevinden tegenover het slachtoffer vergt het weinig verbeeldingskracht dat het doelwit zich in een afhankelijke positie bevindt en dikwijls afhankelijk is van de dader voor het behoud van de job, promotie of andere zaken. Het Hof van beroep van Gent verwoordde het in een arrest uit 2021 als volgt ‘ beklaagde geeft blijkt van een totaal gebrek aan inlevingsvermogen in de situatie waarin hij de burgerlijke partij had gebracht, nu zij haar droomjob wou behouden en bang was hem te bruuskeren.’[14]
Het bewijs
Art. 32ter Welzijnswet viseert gedrag dat strafbaar gesteld wordt overeenkomstig art. 119 Soc. SW, dus vinden de bewijsregels uit het strafrecht toepassing. Van enige omkering van de bewijslast, die nochtans wel geldt bij burgerlijke zaken over grensoverschrijdend gedrag, kan hier geen sprake zijn. Het komt dus aan het slachtoffer en het parket toe de feiten te bewijzen. De verdachte hoeft zijn onschuld niet te bewijzen.
De aard van de feiten impliceert meestal een gebrek aan direct bewijs. Doorgaans moet de rechter zich baseren op de verklaring van één of meerdere slachtoffers enerzijds en de verklaring van de dader aan de andere kant. In beide gevallen gaat het om verklaringen van een direct betrokken partij, die in beginsel dezelfde bewijswaarde hebben. Hoe gaat de rechtspraak hiermee om?
In de rechtspraak worden verklaringen van slachtoffers beoordeeld op hun gedetailleerd karakter, nuance, coherentie en samenhang. Bestaan er meerdere slachtoffers, dan worden deze verklaringen eveneens getoetst op hun onderlinge samenhang en zelfde modus operandi. Ook het feit dat slachtoffers – bij voorkeur kort na de feiten – derden inlichten draagt bij aan hun geloofwaardigheid.[15]
Steevast gaat de rechtbank ook na of het vermeend slachtoffer een bepaald voor- of nadeel nastreeft, los van de beoogde bestraffing van de dader. Als de klacht kadert in een arbeidsrechtelijk geschil boeten verklaringen van vermeende slachtoffers snel aan geloofwaardigheid in.[16]
Als er voorafgaand aan de feiten een consensuele affectieve en seksuele relatie bestond tussen het slachtoffer en de vermeende dader, volgt doorgaans een vrijspraak.[17]
Complotten bestaan doorgaans enkel in het hoofd van verdachten en overtuigden rechtbanken in de ons bekende rechtspraak nog nooit.
Bewijs: een frituur, een supermarkt en een woonzorgcentrum
In de drie casussen waarover de rechtbank in Brugge zich moest buigen ontwaren we dezelfde systematische benadering van de verklaringen, wat in de frituur- en supermarktzaak leidde tot een veroordeling van de dader. De rechtbank zag geen enkele reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de frituurwerkneemster die na de feiten aanklopte bij haar collega die haar meteen geloofde. Deze collega legde een verklaring af over hetgeen wat ook haar was overkomen, waaruit een gelijkaardige modus operandi kon afgeleid worden. Het feit dat ook een audio-opname bestond van een gesprek dat achteraf plaats vond tussen de dader en het slachtoffer deed de frituuruitbater finaal de das om.
Ook de supermarktmedewerksters legden beiden ook consistente en gedetailleerde verklaringen af, meteen na de feiten.
In de woonzorgcentrum-zaak lagen de zaken anders. Klaarblijkelijk geloofde een collega van de klaagster haar versie van de feiten niet, wat enigszins vreemd is gezien deze collega verklaarde weet te hebben van ongepast gedrag door de vermeende dader op verschillende momenten. Andere collega’s verklaarden ook weet te hebben van ongepast gedrag van de vermeende dader op verschillende gelegenheden en ten aanzien van verschillende personen. Toch bleek het verhaal van de klaagster ook getroebleerd door (mogelijke) andere kwesties. Eén collega liet zich ontvallen dat de klaagster constant loog en haar eigen leugens geloofde. Een andere collega verwoorde het iets vriendelijker, in die zin dat klaagster soms dingen zag die er niet waren en een grote verbeelding had.
De rechtbank pikte uit de verschillende verklaringen dan ook op dat de werksfeer klaarblijkelijk werd getypeerd door vetes en ondermaatse werkverhoudingen. Het feit dat de vermeende dader feiten zou gepleegd hebben ten aanzien van anderen vormde in deze situatie alvast niet voldoende bewijs voor effectief grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de klaagster. De vermeende dader werd dan ook vrijgesproken.
Woord tegen woord?
Daar komt het in de praktijk dikwijls op neer. Het komt dus aan de rechter toe om een evenwicht te vinden tussen het vermoeden van onschuld en de moeilijkheden die slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag op het werk ervaren bij de bewijsvoering.
In de rechtspraak ontwaren we evenwel een systematische beoordeling van de verschillende verklaringen en enige gestrengheid bij de vraag naar mogelijke andere belangen dan loutere bestraffing van de dader voor grensoverschrijdend gedrag. Van zodra een verklaring gekleurd lijkt door andere belangen, als ze, minstens in haar finaliteit, niet wordt onderschreven door collega’s of als ze niet consistent blijkt, verliest een slachtoffer al snel aan geloofwaardigheid. Hoewel dit sporadisch hoogstwaarschijnlijk leidt een risico van onterecht niet geloofde slachtoffers, kan een degelijk functionerend rechtssysteem zich evenwel geen dwalingen veroorloven waarbij onschuldige daders worden veroordeeld. Dansen op een dunne koord, dus, op het snijpunt van het vermoeden van onschuld en de bescherming van slachtoffers.
Ook licht gewijzigd gebubliceerd op www.SocialEye.be en www.senTRAL.be bij Kluwer
[1] Rechtbank EA West-Vlaanderen, afdeling Brugge, mei 2023, onuitgeg.
[2] In de eerste zaak tekende de veroordeelde hoger beroep aan, in de derde het openbaar ministerie.
[3] Art. 32ter,3° Welzijnswet
[4] Art. 119 Soc. Sw.
[5] Art. 101 Soc. Sw. De genoemde bedragen bevatten reeds de opdeciemen, zodat ze niet moeten vermenigvuldigd worden.
[6] Corr. Brussel, 16 januari 2019, nr. 150/2019, onuitgeg.
[7] Arbrb. Antwerpen, afd. Hasselt, 1 april 2020, nr. 2020/2076, Limb. Rechtsl. 2023, 2, 135
[8] Arbrb. Luik 13 januari 2021, nr. 19.389A
[9] Gent 14 juni 2021, ontuigeg., waartegen cassatieberoep werd verworpen door Cass. 19 oktober 2021, P.21.0952.N
[10] Gent 19 september 2019, C/884/2019, bevestigt Corr. Oost-Vlaanderen 3 oktober 2018, 2018/2675, RABG 2020, afl. 2, 167, noot S. Heyndrickx
[11] Gent 19 september 2019, C/884/2019, bevestigt Corr. Oost-Vlaanderen 3 oktober 2018, 2018/2675, RABG 2020, afl. 2, 167, noot S. Heyndrickx
[12] Corr. Brussel, 16 januari 2019, 150/2019, onuitgeg.
[13] Cass. 5 oktober 2021, P.21.0724.N, concl. S. Schoeters, verwerpt de voorziening tegen Antwerpen 6 mei 2021, nr. C/756/2021, gewezen na Cass. 4 februari 2020, P.19.0751.N, dat Gent 20 juni 2019, C/687/2019 had vernietigd, https://juportal.be
[14] Gent 14 juni 2021, waartegen cassatieberoep werd verworpen door Cass. 19 oktober 2021, P.21.0952.N
[15] Gent 1 februari 2018, C/147/2018; Gent 17 januari 2017, C/84/2019, Gent 19 september 2019, C/884/2019, bevestigt Corr. Oost-Vlaanderen 3 oktober 2018, 2018/2675
[16] Gent 7 januari 2021, C/40/2021, bevestigt Corr. Gent 2 oktober 2019, 2019/2786
[17] Zie onder meer Gent 19 september 2019, C/884/2019, bevestigt Corr. Oost-vlaanderen 3 oktober 2018, 2018/2675