Auteur(s): Chris Persyn – Cautius
Nieuw is ze stellig niet, maar de vraag of en zo ja wanneer een preventieadviseur zelf strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld blijft terugkeren. Ook en misschien zelfs nog meer in de bijzondere tijden die we actueel doormaken. In deze bijdrage geven we daarom eerst duiding bij de basisvoorwaarden voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid om deze dan toe te passen op de situatie van de preventieadviseur. We concretiseren dit vervolgens aan de hand van de rechtspraak en sluiten af met het beantwoorden van de vraag of het niet naleven van de Generieke Gids kan aanleiding geven tot strafvervolging.
basisvoorwaarden voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid
In essentie zal binnen het welzijnsrecht sprake zijn van strafrechtelijke verantwoordelijkheid wanneer voldaan is aan drie voorwaarden: er moet een inbreuk zijn op een concrete wetsbepaling die beveiligd wordt door een strafsanctie, iemand moet daar schuld aan hebben en die ‘iemand’ moet tenslotte over beslissingsbevoegdheid beschikken.
In het vakjargon vertaald wordt de eerste voorwaarde omschreven als het legaliteitsbeginsel: iemand is pas strafbaar wanneer hij een norm miskent die is vastgelegd in een wetsbepaling die hem toelaat op voorhand in te schatten dat miskenning ervan aanleiding kan geven tot bestraffing. Geen wet, geen bestraffing. Die wet moet bovendien voldoende concreet zijn om toe te laten vooraf de draagwijdte ervan in te schatten. Om maar meteen elke twijfel daaromtrent weg te nemen: artikel 127, 1° van het Sociaal Strafwetboek bestraft uitdrukkelijk alle inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten.
Het tweede principe wordt meestal omschreven als het personaliteitsbeginsel: de strafrechtelijke verantwoordelijkheid vereist dat iemand persoonlijk schuld heeft aan de miskenning van de concrete norm. Die ‘iemand’ kan sinds medio 1999 zowel een fysieke persoon zijn als een rechtspersoon, zoals een vennootschap of vereniging. Sinds medio 2018 kan het daarenboven geen enkel probleem meer vormen om simultaan een fysieke persoon en een rechtspersoon samen schuldig te verklaren. Erg ver gaat de vereiste ’schuld’ te hebben niet. Vrij algemeen wordt aangenomen dat aan deze voorwaarde is voldaan zodra sprake is van onachtzaamheid of nalatigheid. Er moet met andere woorden geen opzettelijke miskenning zijn van de norm om schuld te hebben.
Bij de derde en laatste stap wordt dan concreet de schuld toegerekend en daar duikt een bijzonderheid op van wat men het sociaal strafrecht noemt: om binnen dit kader te kunnen worden gestraft moet de schuldige behoren tot een categorie van personen die beslissingsbevoegdheid heeft op het vlak van het welzijn binnen de onderneming. Opnieuw terugvallend op het vakjargon spreekt men van werkgever, lasthebber of aangestelde. De werkgever zal in regel een rechtspersoon zijn, zijn bestuurders of mandatarissen worden gezien als zijn lasthebbers. De grootste groep potentiële ‘daders’ zijn evenwel de aangestelden. Het zijn personen die werken onder gezag van de werkgever en die een zekere beslissingsbevoegdheid hebben in welzijnsmateries. Vanuit academisch oogpunt kan je daar allicht discussie over voeren, maar in essentie valt het begrip zo goed als samen met de leden van de hiërarchische lijn.
In essentie kunnen inbreuken op concrete bepalingen uit de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten dus aanleiding geven tot de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de werkgever en/of leden van de hiërarchische lijn die door nalatigheid of onachtzaamheden schuld hebben aan deze miskenning.
de taken van de preventieadviseur
De opdrachten van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk worden gepreciseerd in Boek II, Titel 1, Hoofdstuk II van de Codex, maar de essentie ervan is eigenlijk reeds terug te vinden in artikel 33, § 1 van de Welzijnswet: de interne dienst, die uit ten minste één preventieadviseur beschikt, staat de werkgever en de werknemers bij in de toepassing van de Welzijnswet. Hoe laconiek dit ook mag klinken: de preventieadviseur adviseert.
Op basis van zijn functie maakt een preventieadviseur dan ook geen deel uit van de hiërarchische lijn of, om het in de hier passende terminologie te zeggen, kan hij niet worden beschouwd als aangestelde. Het ontbreekt hem aan de daartoe vereiste beslissingsbevoegdheid. Principieel vloeit hier uit voort dat wanneer binnen een bedrijf of inrichting inbreuken werden gepleegd op concrete bepalingen uit het welzijnsrecht, de preventieadviseur niet in aanmerking komt als dader. Hij draagt uit hoofde van zijn functie en op basis van het sociaal strafrecht geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
uitzonderingen en nuanceringen
Op deze basisregel bestaan enkele uitzonderingen, die de essentie ervan eerder bevestigen dan uithollen. Zo kan de werkgever in ondernemingen met minder dan twintig werknemers zelf de functie van preventieadviseur vervullen (artikel 33, § 1 Welzijnswet). Deze ‘werkgever-preventieadviseur’ heeft uiteraard wel beslissingsbevoegdheid en kan wanneer het misloopt strafrechtelijk verantwoordelijk worden verklaard.
Ook in de vrij uitzonderlijke situatie van ‘dringende noodzakelijkheid en de onmogelijkheid om op de directie een beroep te doen’ krijgt elke preventieadviseur ineens wel beslissingsbevoegdheid. Artikel II.1-6, § 1, i van de Codex verplicht hem om in deze specifieke omstandigheden zelf de nodige maatregelen te treffen om de oorzaken van het gevaar of de hinder te verhelpen. Dat in deze omstandigheden niet doen zou effectief zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid in het gedrag kunnen brengen. Hetzelfde kan worden gezegd van de preventieadviseur psychosociale aspecten die verzuimt een verzoek met een hoofdzakelijk collectief karakter ter kennis te brengen van de werkgever conform artikel I.3-17 van de Codex. Deze bepaling legt hem inderdaad expliciet de plicht op dat te doen. Hoe correct ook, concrete voorbeelden waarin deze uitzonderingen aanleiding gaven tot rechtspraak zijn niet meteen voorhanden. En om het plaatje helemaal volledig te maken vermelden we dat een preventieadviseur net zoals alle andere burgers onder de toepassing blijft vallen van het (al)gemene strafrecht. Dit sanctioneert het ‘door een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg onopzettelijk doden of onopzettelijk toebrengen van letsel’ (artikel 418-420 Strafwetboek). Deze inbreuk vergt geen beslissingsbevoegdheid in hoofde van de dader, maar wel een vaststaand causaal verband tussen een vastgestelde tekortkoming en het toegebrachte letsel. Opnieuw vertrekkend van de in essentie adviserende opdracht van de preventieadviseur maakt die causaliteitsvereiste een veroordeling op deze basis niet evident. Hoe kan men immers met zekerheid vaststellen dat een tijdig en correct advies ook tot effectieve opvolging zou hebben geleid.
Eén uitzonderingsituatie blijft verre van theoretisch. In tal van bedrijven is geen voltijdse preventieadviseur aan de slag, maar vormt deze functie maar een deel van de taken van een werknemer. Voor zijn overige taken wordt het dan perfect mogelijk en meestal zelfs waarschijnlijk dat hij toch gaat deel uitmaken van de hiërarchische lijn. De beslissingsbevoegdheid die hij omwille van dat andere luik van de job krijgt zorgt er dan voor dat hij bij miskenning van concrete bepalingen uit het welzijnsrecht toch strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden verklaard. Vereist is dan wel dat die miskenning minstens ten dele aan zijn onachtzaamheid of nalatigheid kan worden toegeschreven. Die tekortkomingen situeren zich dan noodzakelijk binnen de uitoefening van zijn taken als lid van de hiërarchische lijn, niet als preventieadviseur.
concrete rechtspraak
Omvangrijk is ze niet, de rechtspraak waarin de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de preventieadviseur aan bod komt. Dit bevestigt op zich reeds dat een strafrechtelijke veroordeling van een preventieadviseur eerder uitzonderlijk blijft. Voorbeelden waarin dit toch het geval was vinden we in de eerste plaats in de periode voorafgaand aan de Welzijnswet. Het Voorkomingsbesluit uit 1975 introduceerde de figuur van de veiligheidschef en deze wat ongelukkige benaming van de voorloper van de preventieadviseur was allicht één van de factoren die ertoe leidden dat in 1979 de veiligheidschef van een elektriciteitsbedrijf werd veroordeeld na een dodelijk arbeidsongeval. Naar het oordeel van de correctionele rechtbank was hij ingevolge zijn functie als enige vertrouwd met de veiligheidsreglementering en was hij meteen ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van de nodige veiligheidsschermen (Corr. Veurne 13 november 1979, J.T.T. 1982, 207, noot VIAENE, J., DE BOCK, A., GEYSEN, W. en SUETENS, L.). Het vonnis werd toen reeds erg kritisch onthaald. Iets recenter, maar nog steeds onder de oude wetgeving, was ook het hof van beroep te Brussel van oordeel dat de veiligheidschef van een bouwbedrijf schuld had aan een ernstig arbeidsongeval waarvan één van de arbeiders van het bedrijf het slachtoffer werd. Het ging om laswerken aan een spoorwegbrug, waarbij een stelling werd gebruikt die zich op de openbare weg bevond. Het bleek dan wel uit de door hem opgestelde verslagen dat hij regelmatig de werf bezocht en bijzondere aandacht besteedde aan de noodzakelijke signalisatie, maar niet wanneer hij voor het laatst ter plaatse kwam. Bovendien maakte hij in zijn verslagen nergens melding van de specifieke veiligheidsinformatie die hij de betrokken werknemers had moeten geven en repte hij hierin met geen woord over de noodzaak tijdens de uitvoering van het werk elk verkeer onder de brug te verbieden (Brussel, 6 november 1996, Soc. Kron. 1998, 128). Erg overtuigend is ook deze uitspraak niet, vooral omdat nergens wordt aangegeven dat de veiligheidschef de macht had om zelf beslissingen te nemen. In een ander dossier argumenteerde een werkgever die vervolgd werd na een dodelijk arbeidsongeval van één van zijn werknemers dat hij alle taken inzake de arbeidsveiligheid had gedelegeerd aan zijn veiligheidschef. Terecht werd dit verworpen, nu ook de taak van de veiligheidschef in essentie adviserend van aard was (Luik, 27 mei 1981, Rev. Rég. Dr. 1981, 378, noot DUMON, M., bevestigt Corr. Namen 24 november 1980, Rev. Rég. Dr. 1981, 78.).
Ook de preventieadviseur van De Post werd vrijgesproken toen hij samen met een leidinggevende strafrechtelijk werd vervolgd na een ongeval waarbij een postbode kwam klem te zitten onder een hydraulische poort en om het leven kwam. De preventieadviseur heeft een essentieel adviserende rol, geen beslissende (Corr. Dendermonde 23 maart 2004, onuitg., vonnis nr. 856). Recenter sprak de correctionele rechtbank te Namen op vergelijkbare gronden de preventieadviseur van een gemeente vrij. Hij was, samen met de burgemeester, vervolgd naar aanleiding van het overlijden van een onderhoudsmedewerker bij het stedelijk zwembad. Concreet werden hem inbreuken verweten op de regels inzake chemische en biologische agentia, in combinatie met een gebrek aan PBM. Terecht besliste de rechtbank dat de preventieadviseur noch de hoedanigheid had van lid van de hiërarchische lijn, noch van aangestelde (Corr. Namen 13 juni 2018, commentaar N. Hautenne, https://sentral.kluwer.be/secure/documentview.aspx?id=VS300635128).
Wel veroordeeld werd de preventieadviseur van een bouwbedrijf naar aanleiding van de zware val van een medewerker van een onderaannemer. Een trapgat bleek niet afgeschermd en bij het manipuleren van het schrijnwerk verloor de man zijn evenwicht. De veroordeling wordt evenwel uitdrukkelijk gekoppeld aan de verantwoordelijkheid die de preventieadviseur had als werfleider. Anders dan als preventieadviseur maakte betrokkene in die laatste hoedanigheid inderdaad deel uit van de hiërarchische lijn en droeg zij de verantwoordelijkheid voor het organiseren, installeren en in stand houden van de collectieve valbeveiliging. De beslissing zou met andere woorden dezelfde geweest zijn indien de betrokken werknemer voltijds werfleider zijn geweest (Corr. Brussel 28 oktober 2015, onuitg., vonnis nr. 52.415).
inbreuken op de Generieke Gids: strafbaar?
Er bestaat weliswaar wat onduidelijkheid over, maar de Generieke Gids maakt formeel geen deel uit van de Welzijnswet en kan evenmin worden beschouwd als een uitvoeringsbesluit van die wet (zie onze bijdrage ‘Welzijnswetgeving en Covid-19: het bos en de bomen’ op https://www.cautius.be/welzijnswetgeving-en-covid-19-het-bos-en-de-bomen/). Er kan hier dan ook geen gebruik worden gemaakt van de bepalingen uit het sociaal strafwetboek die inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten bestraffen.
Ook het ministerieel besluit van 23 maart 2020 biedt geen grondslag tot strafvervolging wegens het niet naleven van de Generieke Gids. Daargelaten nog het gegeven dat artikel 3 van dit besluit de gids voor essentiële bedrijven enkel aanbeveelt ‘als inspiratiebron’ stellen we immers vast dat artikel 10 van dit besluit geen strafbepalingen bevat voor inbreuken op de artikelen waarin verwezen wordt naar de Generieke Gids. Ook hier geen rechtsgrond voor strafvervolging dus.
Vrijheid, blijheid dan maar? De Welzijnswet blijft uiteraard onverkort gelden, ook in Covid-19 tijden (zie onze bijdrage ‘Juridische aansprakelijkheid in coronatijden’ op https://sentral.kluwer.be/secure/documentview.aspx?id=VS300757884). En die vereist dat niet enkel een risicoanalyse wordt gemaakt in de nieuwe context die we kennen, maar evenzeer dat passende preventiemaatregelen worden genomen. En laat het nu precies één van de betrachtingen zijn van de auteurs van de Generieke Gids de werkgevers te helpen bij het naleven van deze verplichtingen. Niet de miskenning van de Generieke Gids op zich, maar van de verplichtingen uit de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten blijven met andere woorden de grondslag vormen voor mogelijke strafvervolging. En het risico daarop bestaat in essentie voor wie binnen de onderneming beslissingsbevoegdheid heeft. De werkgever en de hiërarchische lijn.
Gepubliceerd op Wolters Kluwer www.sentral.be
Foto: Wesley Tingey