Auteur(s): Chris Persyn
Vrij kort na de uitbraak van de pandemie werd de vraag reeds gesteld. En positief beantwoord. Miskenning van de basisregels om besmetting met het Sars-CoV-2 virus binnen bedrijven te vermijden kan aanleiding geven tot strafvervolging van de werkgever en de leden van de hiërarchische lijn. Onze eerdere blogberichten hierover vindt u ook op deze pagina. Maar niet enkel het virus blijkt aan mutaties onderhevig, ook de regelgeving werd aangepast. En, helaas, opnieuw een stuk complexer. Sinds 3 juli 2020 kunnen ook werknemers die de Covid-19 maatregelen met voeten treden daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld worden.
Inbreuken op de Welzijnswet en de Codex
Uitgangspunt is en blijft dat inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten strafbaar zijn in hoofde van de werkgever, zijn lasthebber en aangestelde. In de taal van de preventieadviseur: voor de werkgever en de leden van de hiërarchische lijn, vermits enkel zij over de daartoe vereiste beslissingsbevoegdheid beschikken. In oorsprong gebeurde dit op basis van de artikelen 81 en volgende van de Welzijnswet, maar met ingang van 1 juli 2011 vinden we grotendeels dezelfde tekst terug in het Sociaal Strafwetboek. Wat precies mag, niet mag en moet vinden we dus in de Welzijnswet en de Codex, wat er gebeurt bij miskenning ervan in de artikelen 127 tot en met 133 van het Sociaal Strafwetboek.
Die laatste bepalingen maken ook duidelijk welke bestraffing aan dergelijke inbreuken gekoppeld wordt. Als basis een sanctie van niveau 3 (een geldboete van 800 tot 8.000 EUR), maar als de inbreuken tot gezondheidsschade of een arbeidsongeval aanleiding geven, wordt dit verhoogd tot niveau 4 (een gevangenisstraf van 6 maand tot 3 jaar en/of een geldboete van 4.800 tot 48.000 EUR).
COVID-19 mag dan een potentiële bedreiging vormen voor de hele bevolking, op de eenzame vuurtorenwachter na vormt het onmiskenbaar ook een risico voor wie (samen)werkt. In die zin moet het op basis van de Welzijnswet het voorwerp uitmaken van een specifieke risicoanalyse, op zijn beurt gevolgd door passende preventiemaatregelen. Onmogelijk voor de (kleine) werkgever? Geen zorg, de overheid en de sociale partners hebben dat alvast op generieke schaal uitgevoerd en u hieromtrent ingelicht. Via een resem ministeriële besluiten – waarover zo dadelijk meer –, een meermaals bijgewerkte Generieke Gids en tal van sectorgidsen en -protocollen (voor een recent overzicht, zie ons eerder blogbericht hierover.
Tenzij u werkelijk in zeer specifieke omstandigheden werkt, kan het naleven van deze bepalingen volstaan om het nieuwe risico wetsconform aan te pakken en derhalve niet voor strafvervolging te moeten vrezen. Lapt u omgekeerd de maatregelen uit ministeriële besluiten en Generieke Gids aan uw laars, dan kan u er gif op innemen dat u ook Welzijnswet en Codex schendt en dus in aanmerking komt voor strafvervolging. Tenminste wanneer u werkgever bent of lid van de hiërarchische lijn.
De ministeriële besluiten
Sinds 18 maart 2020 volgen de ministeriële besluiten ‘houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken’ elkaar op. Ze worden telkens ondertekend door de minister van binnenlandse zaken en leggen de regels vast waaraan de bevolking zich voor de geldingsduur ervan moet houden. Van bij de aanvang wordt in deze besluiten telkens ook specifiek aandacht besteed aan specifieke regels voor bedrijven. Telethuiswerk, social distancing, het garanderen van een minstens gelijkwaardig niveau van bescherming, u kent ze inmiddels wel. Het klinkt wat laconiek, maar eigenlijk zeggen de ministeriële besluiten dat bedrijven … de Welzijnswet en de Codex moeten naleven. Wat ze natuurlijk sowieso al moesten doen.
Deze ministeriële besluiten bevatten dan weliswaar strafbepalingen, in geen enkele ervan hebben die betrekking op de regels die worden opgelegd aan bedrijven. Vreemd is dat niet: het valt niet onder de bevoegdheid van de minister van binnenlandse zaken om bedrijven straffen op te leggen. Wat dan weer geen incentive mag vormen om de schouders op te halen: zoals zo-even al verduidelijkt vormen de door de minister opgelegde en door de sociale partners verder uitgewerkte maatregelen weinig meer dan een concretisering van wat de welzijnswetgeving al sinds jaar en dag oplegt. En miskenning van die wetgeving, weet u ondertussen, is strafbaar. Toch voor werkgever en leidinggevenden.
Een nieuw delict: doel
Case closed, denkt u en tot en met 2 juli 2020 was dat ook het geval. Toezicht en handhaving van de regels op basis van een inmiddels beproefd systeem dus op grond waarvan de inspecteurs van TWW, de arbeidsauditoraten en, als het niet anders kan, gespecialiseerde kamers van de correctionele rechtbanken de voorbije decennia een beleid hebben gevoerd. Het meest zichtbare luik ervan bestaat uit de systematische vervolging na ernstig arbeidsongeval, maar qua impact allicht nog belangrijker zijn de talloze zaken waarin het tot afhandeling komt via minnelijke schikking, bemiddeling in strafzaken of administratieve geldboete.
Onvoldoende, dacht men kennelijk in regeringskringen en na twee mislukte pogingen om de sociale inspecteurs van alle inspectiediensten de bevoegdheid te geven om toe te zien op de naleving van de Covid-19 maatregelen in bedrijven werd zowaar beslist om daartoe een nieuw delict toe te voegen aan het Sociaal Strafwetboek. Er kan immers pas een bevoegdheid van toezicht worden toegekend aan de inspecties wanneer er ook sprake kan zijn van een misdrijf.
Wat u precies moet doen, leest u voortaan in artikel 15 van het KB nr. 37 van 24 juni 2020 (BS 3 juli 2020, Ed. 2): de verplichtingen naleven die door de minister van binnenlandse zaken werden genomen teneinde de verspreiding van ‘het coronavirus COVID-19’ (sic) te beperken. De wet verplicht u met andere woorden om het ministerieel besluit na te leven. En in een nieuw artikel 238 van het Sociaal Strafwetboek wordt daaraan meteen een strafbepaling gekoppeld. ‘De werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, of eenieder die de verplichtingen van dit artikel 15 niet naleeft, wordt bestraft met een sanctie van niveau 2. Indien de inbreuk wordt begaan door de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers’. De nieuwe bepaling treedt in werking op 3 juli 2020 en geldt voor onbepaalde duur.
Het nieuwe delict werd met andere woorden gecreëerd om toezicht op de naleving van de ministeriële besluiten mogelijk te maken werd. Die u, om even de link te leggen naar de vorige alinea, in essentie verplichten om de Welzijnswet en de Codex na te leven.
Een nieuw delict: gevolgen
U weet reeds dat voor werkgever en leidinggevenden het niet nemen van passende maatregelen om de verspreiding van Covid-19 in de onderneming tegen te gaan, strafbaar is op grond van de artikelen 127 tot en met 133 van het Sociaal Strafwetboek. Het nieuwe delict voegt daar met artikel 238 een kwalificatie aan toe. Eenzelfde laakbaar gedrag vormt hierdoor simultaan een inbreuk op twee verschillende strafbepalingen. Keuze genoeg dus, maar vrij is deze niet: indien één gedraging een inbreuk vormt op verschillende strafbepalingen, mag de rechter maar één straf opleggen. De zwaarste, zegt artikel 65 van het Strafwetboek. Welke dat precies is zal de rechter in elke situatie afzonderlijk moeten onderzoeken en het is minder evident dan het lijkt. Een sanctie van niveau 2 (een geldboete van 400 tot 4.000 EUR) mag op zich dan lager zijn dan een sanctie van niveau 3 (800 tot 8.000 EUR), maar het nieuwe artikel verplicht bij een inbreuk door werkgever, lasthebber of aangestelde het toepassen van een multiplicator. De boete moet met andere woorden vermenigvuldigd worden met het aantal betrokken werknemers. En om te bepalen wat de zwaarste straf is moet ook rekening worden gehouden met de multiplicator, die ontbreekt in artikel 127 en volgende van het Sociaal Strafwetboek.
Zeer concreet: een bouwbedrijf miskent tijdens het vervoer naar en van de werf de afstandsregel en laat toe dat zijn werknemers geen mondmasker dragen. Tijdens een inspectie wordt vastgesteld dat in die omstandigheden acht werknemers in een busje van het bedrijf worden vervoerd. Zowel een inbreuk op de Welzijnswetgeving als op het nieuwe artikel 238 en hoewel dat laatste principieel een sanctie oplegt van een lagere orde, zal het omwille van de multiplicator moeten toegepast worden. Geeft dezelfde casus aanleiding tot effectieve besmetting van de betrokken werknemers, dan kantelt de bestraffing opnieuw naar artikel 127. Indien de inbreuk effectief een besmetting – ‘gezondheidsschade dus – veroorzaakt voorziet dit artikel in een sanctie van niveau 4, dat het opleggen van een gevangenisstraf toelaat. Per definitie zwaarder dan artikel 238 dus, hoewel hier geen multiplicator geldt.
Als aandachtige lezer zal u ook gemerkt hebben dat in artikel 238 ook een nieuwe potentiële dader zijn intrede doet: niet enkel werkgever en leidinggevenden zijn op die grond strafbaar, maar ook eenieder. De memorie van toelichting maakt duidelijk dat hiermee onder meer de werknemers bedoeld worden. Anders dan bij inbreuken op de Welzijnswet en de Codex, waarvoor zij in regel niet strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld. We hebben er dus niet enkel een nieuw delict bij gekregen, maar ook een nieuwe mogelijke dader. En dat is verrassend.
Opnieuw concreet: een werknemer die weigert een PBM te dragen of andere binnen de onderneming geldende veiligheidsregels miskent kan zelf niet worden gestraft. Een werknemer die weigert een mondmasker te dragen in de context van de Covid-19 maatregelen wel. Merkwaardig, zeker nu over dit toch wel principiële gegeven geen parlementair debat werd gevoerd.
End of story?
Erg stevig lijkt de onderbouw van de nieuwe strafbepaling niet. De Raad van State stelde zich er alvast vragen bij en het lijkt ons weinig waarschijnlijk dat de arbeidsauditoraten hierop zaten te wachten.
Moeilijk kan het nochtans niet zijn om op korte termijn een meer soliede basis uit te werken. Op de valreep werd in december artikel 4 van de Welzijnswet aangevuld met een bepaling die het mogelijk maakt om in geval van epidemie of pandemie bij koninklijk besluit bijzondere preventiemaatregelen te bepalen die van toepassing zijn in ondernemingen en instellingen met het oog op de bescherming van het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (art. 57 Wet 20 december 2020, BS 30 december 2020). Het ‘overboeken’ van de relevante maatregelen naar een dergelijk koninklijk besluit zou naadloos en zonder betwisting resulteren in het strafbaar stellen van inbreuken erop. U weet het nog van de inleiding van deze bijdrage: alle inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten zijn strafbaar, toch voor de werkgever, zijn lasthebber en aangestelde. In deze maand van goede voornemens misschien een idee om hiervan werk te maken.
Ook gepubliceerd op www.senTRAL.be
Foto: Koen Lauwereyns