Auteur(s): Chris Persyn
Werken met derden noemden we eerder al een klassieker binnen het welzijnsrecht en de basisprincipes ervan omschreven we enkele jaren terug in onze bijdrage The third man. De wetsbepalingen die de materie beheersen blijven ongewijzigd, maar de voorbije jaren kreeg de rechtspraak beduidend meer de kans om die in concrete gevallen ook effectief toe te passen. Deze bijdrage geeft een overzicht van de meest markante rechtspraak van de voorbije drie jaren. Geen law in the books, maar effectief law in action.
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid en burgerlijke aansprakelijkheid
Het recht is een huis met vele kamers en binnen elk ervan gelden eigen regels. Het effectief begrijpen van de rechtspraak vergt dan ook een zekere hygiëne, met name door het uit elkaar houden van de verschillende rechtstakken en het respecteren van de terminologie die in elk ervan gehanteerd wordt.
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid vergt voor alles de miskenning van een voldoende duidelijke regel, expliciet vastgelegd in een wet, die aan die miskenning strafsancties koppelt. Die miskenning vergt vervolgens schuld, waarvoor in deze context onachtzaamheid al kan volstaan. Sinds een goede twee decennia kan die schuld zowel liggen bij een fysieke persoon als bij een rechtspersoon, zoals een vennootschap of vereniging. Fysieke personen komen binnen het sociaal strafrecht evenwel enkel in aanmerking voor bestraffing wanneer ze een stuk van de beslissingsbevoegdheid dragen. Concreet gaat het om de werkgever en de leden van de hiërarchische lijn.
Burgerlijke aansprakelijkheid houdt in wezen in dat wie door zijn daad, onvoorzichtigheid of nalatigheid schade veroorzaakt, de schadelijder moet vergoeden[1]. Werkgevers kunnen daarenboven ook worden aangesproken op grond van onrechtmatige daden van hun werknemers[2]. Werknemers zelf zien hun burgerlijke aansprakelijkheid dan weer beperkt tot gevallen van bedrog, zware fout of herhaalde lichte fout[3]. Anders dan strafrechtelijke verantwoordelijkheid is burgerlijke aansprakelijkheid verzekerbaar en in de meeste ondernemingen effectief verzekerd. Een laatste relevant gegeven is de verregaande beperking van de burgerlijke aansprakelijkheid binnen de ondernemingen. Als pendant van de arbeidsongevallenwetgeving kunnen binnen een onderneming of organisatie geen vorderingen worden ingesteld op basis van burgerlijke aansprakelijkheid tussen werknemers en hun werkgever of tussen werknemers van eenzelfde werkgever. Zij genieten wat men omschrijft als de burgerlijke immuniteit. Niet onbelangrijk: die immuniteit geldt niet ten aanzien van derden, alle buitenstaanders dus.
Werken met derden
De Welzijnswet noemt in essentie vier verschillende situaties waarin derden binnen een onderneming of organisatie actief kunnen zijn. Die kunnen gezien worden als verschillende gradaties, die nooit simultaan toepassing kunnen vinden. Het is dan ook cruciaal deze netjes uit elkaar te houden, omdat voor elk ervan eigen regels gelden. Het gaat meer bepaald om:
- Tewerkstelling op eenzelfde, naburige of aanpalende arbeidsplaats.
- Werkzaamheden, uitgevoerd door ondernemingen van buitenaf.
- Werkzaamheden, uitgevoerd door uitzendkrachten bij gebruikers.
- Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (TMB)[4].
Het klassieke contractorwerk (type 2 in bovenstaande lijst) vormt met andere woorden maar één van de situaties waarin regels uit de Welzijnswet worden opgelegd bij het inzetten van personen die geen werknemer zijn van het bedrijf dat er een beroep op doet. Samen met inbreuken op de TMB-regels geeft het wel meest frequent aanleiding tot rechtspraak.
De inrichting
Een eerste basisvoorwaarde voor de toepassing van de regelgeving bij ‘werkzaamheden, uitgevoerd door ondernemingen van buitenaf’, is dat het gaat om werkzaamheden die worden uitgevoerd in de inrichting van een werkgever. Hieronder begrijpt de wet de geografisch afgebakende plaats die deel uitmaakt van de onderneming of een instelling en die onder de verantwoordelijkheid valt van een werkgever die er zelf werknemers tewerkstelt[5].
Precies dat laatste aspect was aan de orde in een dossier waarin een werknemer van een schoonmaakbedrijf om het leven kwam bij het uitvoeren van werkzaamheden in een winkelcentrum. Doorgaans werden die werken uitgevoerd tijdens de openingsuren van het winkelcentrum, waar dan ook eigen personeel aan de slag was. Tweemaal per jaar werd evenwel schoongemaakt op zondag, wanneer het centrum dicht was. De werknemers van het schoonmaakbedrijf zorgden op die tijdstippen voor het schoonmaken van de roltrappen en de onderzijde van de liften in het atrium. Bij dat laatste gaat het deze keer mis: omdat men op zondag geen toegang heeft tot de liftschacht kan de lift niet geblokkeerd worden. Een medewerker doet dat dan maar door de deuren ervan open te houden, terwijl zijn collega de onderkant van de lift vanuit een schaarlift schoonmaakt. Door een misverstand komt de lift toch in beweging, raakt de lift de schaarlift, en valt de werknemer naar beneden. Hij overleeft de val niet.
Strafvervolging wegens inbreuken op de regels inzake tijdelijke werkzaamheden op hoogte lag voor de hand. Minder evident was het inroepen van de regels inzake werken met derden: blijft het winkelcentrum de ‘inrichting’ op een ogenblik dat er geen eigen personeel werkt? De arbeidsauditeur nam het zekere voor het onzekere en stelde strafvervolging in op basis van de regels bij ‘tewerkstelling op eenzelfde, naburige of aanpalende arbeidsplaats’. De light-versie dus, niet zo vaak toegepast, maar waarbij ook een wederzijdse informatieplicht en een plicht tot samenwerking geldt. En die werden hier miskend, zodat zowel het schoonmaakbedrijf als het winkelcentrum veroordeeld werden tot het betalen van een geldboete van 120.000 EUR. Op burgerlijk vlak beroept de werkgever van het slachtoffer zich op de immuniteit, het winkelcentrum kan dat natuurlijk niet[6].
Werkzaamheden conform een overeenkomst
Een tweede basisvoorwaarde bestaat erin dat door een aannemer of onderaannemer werkzaamheden worden uitgevoerd conform een met de werkgever gesloten overeenkomst.
Vrij evident bij het klassieke contractorwerk, minder wanneer het gaat om leveringen of afhalingen. Een distributieketen koopt aardappelen aan bij een groothandel, die vervolgens een beroep doet op een transportfirma voor de levering aan verschillende vestigingen. Bij één daarvan loopt het mis: de chauffeur meldt zich aan bij een vestiging van de keten, rijdt er tot tegen de loskaai, en maakt vervolgens gebruik van een elektrische transpallet, eigendom van de winkelketen. Bij het lossen van de laatste pallet zakt de vrachtwagen door, waardoor de laadbrug niet meer aansluit op de vloer van de vrachtwagen. De chauffeur probeert dit te verhelpen door met zijn voet een tik te geven tegen de laadklep, maar raakt daarbij gekneld tussen de laadklep en de transpalet.
Het hof van beroep te Gent stelt vast dat levering deel uitmaakte van de aankoopovereenkomst, zodat de transportfirma eigenlijk kan worden beschouwd als een onderaannemer en de basisregels inzake werken met derden moesten gerespecteerd worden. Beide ondernemingen worden wegens miskenning van die regels veroordeeld tot een geldboete van 18.000 EUR. Vermits de chauffeur uiteraard geen werknemer is van het distributiebedrijf speelt bovendien de burgerlijke immuniteit niet en volgt ook een veroordeling op burgerlijk vlak[7].
Verplichtingen werkgever
Zodra de regels inzake werkzaamheden, uitgevoerd door ondernemingen van buitenaf, toepassing vinden, brengen zij in eerste instantie een hele reeks verplichtingen mee voor de werkgever in wiens inrichting de werken doorgaan. Formele, zoals het verplicht sluiten van een overeenkomst, maar ook tal van inhoudelijke verplichtingen. Cruciaal daarbij is het verstrekken van informatie, maar ook het zich ervan vergewissen of de werknemers van de contractor daarenboven wel de passende opleiding en instructies hebben ontvangen, eigen aan zijn bedrijfsactiviteit.
Dat laatste bleek niet het geval toen een staalbedrijf voor het onderhoud van zijn koudwalsen een beroep deed op een contractor. Die laatste sloot op zijn beurt een overeenkomst met een buitenlandse subcontractor, wiens werknemers op basis van een smeerplan moesten instaan voor het bijvullen van het oliecircuit van de veiligheidskoppelingen. Evident bleek dat niet en een eerste poging op 24 februari 2016 mislukt. Een werknemer van de staalfabriek wordt erbij geroepen en stelt vast dat de vulgaten van de te smeren koppelingen niet correct waren gepositioneerd. Hij legt dit uit aan de op dat ogenblik aanwezige werknemers van de subcontractor en zet de aanpak van het probleem op zijn to do-lijst. Die blijkt nog niet afgewerkt wanneer een nieuwe smeerronde plaatsvindt op 16 maart 2016. De machines zijn opnieuw niet in de juiste positie stilgelegd en de ploeg van de subcontractor bestaat bovendien uit andere werknemers, die geen weet hebben van de toelichting die werd gegeven na de eerste mislukte poging. Zij vullen wel nog een LMRA in, maar weten niet dat de stand van de machine niet toelaat olie bij te vullen. Ze weten evenmin dat de koudwals naast het bij te vullen circuit ook een tweede oliecircuit heeft. Dat tweede circuit staat onder bijzonder hoge druk (890 bar), een gegeven dat niet is opgenomen in het werkorder. Eén van de nippels van dat circuit breekt af, de olie spuit onder hoge druk uit de machine en de betrokken werknemer verliest beide ogen.
Zowel zijn werkgever als het opdrachtgevend staalbedrijf worden vervolgd, onder meer omwille van inbreuken op de regelgeving rond werken met derden. Vooral het staalbedrijf betwist dit en roept onder meer in dat het toch bezwaarlijk aan elke werknemer afzonderlijk informatie kan verschaffen en door het laten invullen van een LMRA aan zijn verplichtingen had voldaan. Dit verweer wordt verworpen: de verstrekte informatie was kennelijk onvolledig en de SWRA werd dan ook zonder volledige kennis van zaken ingevuld. Elke werknemer afzonderlijk testen kan dan weliswaar niet, maar omdat er bij een eerste poging al problemen waren vastgesteld had men voorafgaand aan de tweede poging moeten checken of de werknemers effectief de nodige informatie hadden gekregen. De subcontractor wordt veroordeeld tot een geldboete van 30.000 EUR, het staalbedrijf tot 18.000 EUR. Belangrijk is ook dat het staalbedrijf ook op burgerlijk vlak veroordeeld wordt om de schade te vergoeden aan het slachtoffer van het ongeval[8].
Verplichtingen aannemer
Ook de aannemer die werken komt uitvoeren in de inrichting van een werkgever, dient daarbij rekening te houden met een reeks verplichtingen, hem opgelegd door de Welzijnswet. Die mogen dan beperkter zijn dan de verplichtingen, opgelegd aan de werkgever, ze moeten wel samen gelezen worden met de basisverplichtingen die elke werkgever heeft ten aanzien van zijn werknemers.
Op 19 november 2013 doet zich een ontploffing voor in een raffinaderij, waarbij twee werknemers van een contractor om het leven komen. Die contractor sloot een raamcontract met de raffinaderij voor het herstellen van lekken in de flensverbindingen en kleppen van de buizencircuits binnen de raffinaderij. Wanneer zich een lek voordoet kan, op basis van een risicoanalyse, beslist worden een klem te plaatsen. Tussen beide flenzen waarop de klem wordt geplaatst wordt vervolgens een sealant geïnjecteerd tussen pakking en flensrand. Dit dicht opnieuw de verbinding, maar verhoogt tijdelijk wel de spanning. De verschillende kleppen en klemmen van de installatie hebben een eigen nummer, en op 18 november 2013 vraagt de raffinaderij om een ploeg langs te sturen met het oog op het (her)dichten van een lekkend exemplaar. Die ploeg komt één dag later aan, begeeft zich naar de afdeling waar de beoogde klep en klem zich bevinden, maar start daar bij vergissing een interventie aan een andere, ook lekkende klep en klem. Er wordt een LMRA uitgevoerd, waarbij uitgegaan wordt van de basiskenmerken van de beoogde klep en klem, niet van die waarop daadwerkelijk gewerkt wordt. Tijdens de interventie komt het tot een ontploffing, met de boven omschreven gevolgen.
Na een lang onderzoek worden vijf partijen voor de correctionele rechtbank gedaagd: de raffinaderij, de aannemer die destijds de kleppen motoriseerde, de contractor, de producent van de kleppen, en zijn controleorganisme. Drie ervan worden op uiteenlopende gronden vrijgesproken, de raffinaderij en de contractor daarentegen worden schuldig bevonden. Relevant daarbij is vooral het gegeven dat de rechtbank de raffinaderij verwijt de werknemers van de contractor niet te hebben vergezeld tot bij de beoogde klep. Dat na het ongeval nieuwe maatregelen werden genomen mag daarbij wel geen rol spelen: zoiets is inherent aan het welzijnsrecht en wijst er precies op dat de werkgever dit naleeft. Principieel even belangrijk is de overweging dat de specifieke regels inzake werken met derden geenszins in de plaats komen van de basisverplichtingen die de aannemer als werkgever worden opgelegd en die hem verplichten tot een adequaat en doortastend veiligheidsbeleid. De raffinaderij wordt veroordeeld tot een geldboete van 18.000 EUR, de contractor tot 36.000 EUR. De burgerlijke vordering van de nabestaanden wordt toegekend lastens de raffinaderij, tegenover de contractor botst zij op de burgerlijke immuniteit[9].
TMB
Het verbaast allicht niet dat heel wat rechtspraak omtrent strafrechtelijke verantwoordelijkheid na een ernstig arbeidsongeval zich situeert in de bouwsector, waarbij dan de miskenning van de TMB-regels centraal staat. Aard en omvang ervan vergen een afzonderlijke bijdrage. Binnen het bestek van deze tekst beperken wij ons tot het bespreken van een uitspraak die enige duiding geeft bij de afgrenzing tussen de regels inzake werkzaamheden, uitgevoerd door ondernemingen van buitenaf enerzijds en de TMB-regels anderzijds.
Een industrieel bedrijf doet een beroep op een elektrotechnisch bedrijf voor het trekken van datakabels. Een aantal daarvan moeten worden getrokken op een acht meter hoog dak en voor dit aspect doet het elektrotechnisch bedrijf een beroep op een klein aannemingsbedrijf uit Noord-Frankrijk. Het industrieel bedrijf bezorgt het elektrotechnisch bedrijf een dakvergunning, waarin ook gewezen wordt op de aanwezigheid van lichtstraten en het valrisico die deze met zich meebrengen. Deze informatie wordt niet bezorgd aan de Franse onderaannemer, waarvan de werknemers zich zonder enige vorm van valbeveiliging op het dak begeven. Bij het trekken aan een kabel komt één van hen ten val bovenop een kunststoffen lichtstraat. Die begeeft het en de werknemer stort acht meter diep in het gebouw neer. Hij overleeft de val, maar loopt ernstige blijvende letsels op.
De arbeidsauditeur gaat over tot strafvervolging van het elektrotechnisch bedrijf en de Franse subcontractor, maar laat het industrieel bedrijf ongemoeid. Door het verstrekken van de dakvergunning en een gedetailleerd situatieoverzicht van de daken aan zijn contractant, werd dit bedrijf geacht het nodige te hebben gedaan. De verhouding tussen de twee aannemers werd vervolgens getoetst aan de regels werken met derden en niet aan de regels TMB. Die laatste vinden enkel toepassing wanneer bouwwerken plaatsvinden, zoals gedefinieerd in het KB van 25 januari 2001. Het plaatsen van nutsleidingen behoort daar weliswaar toe, interne databekabeling net als de montage van installaties niet[10]. De Franse onderaannemer krijgt een geldboete opgelegd van 28.800 EUR, het elektrotechnisch bedrijf een boete van 21.600 EUR, met uitstel. Dat laatste bedrijf wordt wel ook burgerlijk aansprakelijk gesteld en moet de door het slachtoffer geleden schade vergoeden[11].
Conclusie
De Welzijnswet kent verschillende formats waarbij buitenstaanders in de onderneming aanwezig zijn en elk ervan wordt beheerst door eigen regels. Onder de noemer ‘werken met derden’ gaat meer schuil dan het klassieke contractorwerk en de regels ervan vinden eerder toepassing dan vaak gedacht. De klemtoon van de hieruit voortspruitende verplichtingen ligt bij de ‘ontvangende’ werkgever, maar komt dan weer niet in de plaats van de basisverplichtingen die de contractor als werkgever heeft tegenover zijn eigen werknemers.
Ook gepubliceerd in Veiligheidsnieuws, nr. 221, 2023
[1] Art. 1382 en 1383 Oud Burgerlijk Wetboek.
[2] Art. 1384 Oud Burgerlijk Wetboek.
[3] Art. 18 Arbeidsovereenkomstenwet; voor ambtenaren: art. 2 Wet 10 februari 2003, BS 27 februari 2003.
[4] Respectievelijk hoofdstukken III, IV, afdeling 1, IV, afdeling 2 en V van de Welzijnswet. De regels voor TMB worden verder uitgewerkt in het KB van 25 januari 2001, dat nog geen deel uitmaakt van de Codex hoewel de FOD WASO daar actueel wel de voorbereidingen toe treft.
[5] Art. 8, §2, 1° Welzijnswet.
[6] Corr. Oost-Vlaanderen, afd. Gent 3 november 2021, nr. 2021/3660, bevestigd door Gent 1 december 2022, nr. C/1608/2022, waartegen het cassatieberoep werd verworpen door Cass 2 mei 2023, P.22.1762.
[7] Gent 2 mei 2019, nr. 2019/1257.
[8] Gent 20 februari 2020, nr. 2020/593, bevestigt Corr. Oost-Vlaanderen, afd. Gent 3 oktober 2018, nr. 2018/2678.
[9] Corr. Antwerpen, afd. Antwerpen 18 november 2022, nr. 2022/5351, tegen dit vonnis werd hoger beroep aangetekend door de contractor.
[10] Art. 2 KB 25 januari 2001, BS 7 februari 2001.
[11] Corr. West-Vlaanderen, afd. Brugge 18 december 2019, nr. 2019/2680.