Auteur(s): Chris Persyn
De Belg mag dan geboren zijn met een baksteen in de maag, al even lastig verteerbaar blijft het hoge aantal arbeidsongevallen in de bouwsector. In deze bijdrage vertrekken we van dat laatste gegeven om daarna even de specifieke TMB regels uit de Welzijnswet op een rij te zetten. De klemtoon van onze bijdrage ligt evenwel bij de concrete toepassing van die regels door de rechtspraak tijdens de voorbije vier jaar. We opteren daarbij voor enkele typerende uitspraken uit elke fase van het bouwproces, maar geven ook duiding bij enkele principiële stellingnames door het Hof van Cassatie.
Feitenkennis
Juristen en cijfers: niet meteen een match made in heaven, hoor ik u denken. Toch kan ik sinds het lezen van Feitenkennis bezwaarlijk nog een juridisch onderwerp bespreken zonder vooraf de feitelijke context ervan minimaal te duiden[1]. Allesomvattende cijfers over de bouwsector hebben we niet, maar op basis van de statistieken van FEDRIS kan toch een betrouwbare schets worden gemaakt van de voor ons onderwerp meest relevante aspecten ervan[2]. De oudst beschikbare cijfers zijn die uit 1993, de meest recente hebben betrekking op 2022. We capteren op die manier dus een periode van dertig jaar. Twee generaties als het ware, weg van de waan van de dag en met oog voor de grote lijnen. Om uitzonderlijke pieken en dalen te vermijden berekenden we daarbij gemiddelden over een periode van telkens vijf jaren: 1993 tot en met 1997 als de oudste vijf jaar, 2018 tot en met 2022 als de jongste.
We starten met de tewerkstelling in de bouwsector, meer concreet de ondernemingen met NACE codes 41, 42 en 43. Die stelden in de oudste periode nog 180.302 voltijds equivalenten (VTE) te werk, in de jongste periode was dat nog 161.478. Een daling met ongeveer 10 procent dus. Dit betekent uiteraard niet dat de bouwsector op zich zou gekrompen zijn. Het geeft enkel aan dat het aantal VTE dat ressorteert onder de Belgische arbeidsongevallenwetgeving in deze orde kleiner is geworden. En het relativeert meteen ook de cijfers die volgen over het aantal arbeidsongevallen. Enkel ongevallen waarvan deze werknemers het slachtoffer zijn geweest komen in wat hierna volgt aan bod. Uit andere EU-landen gedetacheerde werknemers blijven dus, net als zelfstandigen, buiten deze cijfers.
In de oudste bekende periode van vijf jaar telde FEDRIS binnen de boven omschreven bouwbedrijven op jaarbasis gemiddeld 31.442 arbeidsongevallen, waarvan 34 met dodelijke afloop. In de recentste periode van vijf jaar was dit opnieuw op jaarbasis gedaald tot respectievelijk 12.478 en 12. Iets aanschouwelijker: uitgaande van gemiddeld 180 ‘werkbare dagen’ per jaar in de bouwsector, keek men in de eerste helft van de jaren negentig aan tegen zowat 175 arbeidsongevallen per werkdag. In de voorbije vijf jaren was dat gedaald tot zowat 70. Viel er dertig jaar geleden gemiddeld om de vijf werkdagen een dodelijk slachtoffer, dan is dat actueel op basis van dezelfde parameters ‘maar’ om de vijftien werkdagen.
Geen enkele sector staat op zich en het is dan ook zinvol om de evolutie van de frequentiegraad (fg) in de bouwsector te vergelijken met deze van de privésector in zijn totaliteit. Opnieuw in de oudste periode van vijf jaar die wij bekeken lag de fg voor de totale privésector op jaarbasis gemiddeld op 36,45. De bouwsector kende in dezelfde periode een jaarlijkse fg van gemiddeld 76,18. Inderdaad: ruim twee keer zo hoog als de fg in de volledige privésector, waarbij we best ook beseffen dat dit op zijn beurt ook wordt beïnvloed door de cijfers van de bouwsector. In de meest recente periode van vijf jaar dalen de frequentiegraden spectaculair: ze bedraagt nog gemiddeld 14,22 voor de globale privésector tegenover 31,66 voor de bouwsector. Een bijzonder positieve evolutie, maar helaas toch minder sterk voor de bouwsector, waar zich nu een fg aftekent die 2,3 keer zo hoog ligt als in de privésector in zijn totaliteit.
De TMB-regels: situering en betrokken partijen
In eerdere bijdragen in Veiligheidsnieuws stonden we reeds stil bij het essentiële verschil tussen strafrechtelijke verantwoordelijkheid en burgerlijke aansprakelijkheid, een onderscheid dat uiteraard ook bij TMB zijn relevantie behoudt[3]. We vestigden er toen ook de aandacht op dat het Welzijnsrecht in essentie vier verschillende scenario’s kent waarbij ‘derden’ als actor optreden:
- tewerkstelling op eenzelfde, naburige of aanpalende arbeidsplaats.
- werkzaamheden, uitgevoerd door ondernemingen van buitenaf (‘werken met derden’).
- werkzaamheden, uitgevoerd door uitzendkrachten bij gebruikers.
- tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (TMB)
De TMB-regels vormen daarbij zowel naar omvang als naar inhoud de ‘zwaarste’ categorie en ze zijn terug te vinden in Hoofdstuk V van de Welzijnswet en in het koninklijk besluit van 25 januari 2001, hierna het KB TMB genoemd[4]. Het is de bedoeling dit laatste besluit op termijn te integreren in de Codex, maar vooralsnog is dat niet effectief gebeurd.
Als uitgangspunt geldt dat de regels omtrent ‘werken met derden’ geen toepassing vinden bij TMB[5]. Minstens even belangrijk is dat de regelgeving benadrukt dat de algemene preventiebeginselen zoals verwoord in artikel 5 van de Welzijnswet, onverkort gelden bij TMB[6]. Het verbaast dan ook niet dat deze beginselen, waarvan ook de preventiehiërarchie deel uitmaakt, een prominente rol spelen in de strafvervolging naar aanleiding van arbeidsongevallen in het bouwbedrijf. Eigen aan de TMB-regels is dan weer de aanwezigheid van een hele reeks bijkomende betrokken partijen. Concreet gaat het om:
- de opdrachtgever
- de bouwdirectie gelast met het ontwerp
- de bouwdirectie gelast met de uitvoering
- de bouwdirectie gelast met de controle op de uitvoering
- de aannemer[7]
- de veiligheidscoördinator tijdens de uitwerkingsfase van het ontwerp
- de veiligheidscoördinator tijdens de verwezenlijking
- de werknemer
Elk van hen krijgt binnen de TMB-regels een aantal specifieke taken opgelegd. Miskenning daarvan zal, behoudens wat de werknemer betreft, aanleiding kunnen geven tot strafvervolging[8].
De TMB-regels: toepassingsgebied
De TMB regels gelden enkel op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen en de Welzijnswet omschrijft dit als elke bouwplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken worden uitgevoerd[9]. Die werken worden dan weer gedefinieerd in het KB TMB, dat een opsomming geeft van niet minder dan 18 verschillende types van werken[10]. Die variëren o.m. van graaf- en grondwerken, wegenwerken, verbouwings- en herstellingswerken tot onderhouds- en reinigingswerken. Zeer ruim dus, hoewel het wat bizar is in deze lijst ook ‘bouwwerken’ as such aan te treffen.
Het KB TMB sluit evenwel ook een reeks werken uit zijn toepassingsgebied. Boor- en winningswerkzaamheden in de winningsindustrie bijvoorbeeld, maar ook de montage van installaties en de tussenkomsten op deze installaties, tenzij het gaat om nutsleidingen. De belangrijkste uitzondering betreft werken die weliswaar onder de definitie van bouwwerken vallen, maar die door één enkele aannemer worden uitgevoerd in een inrichting waar de opdrachtgever zelf werknemers tewerkstelt. Een dubbele voorwaarde dus en wat als een ‘inrichting’ kan worden beschouwd is terug te vinden in de regelgeving omtrent ‘werken met derden’. Het gaat om de geografisch afgebakende plaats die deel uitmaakt van een onderneming of een instelling, en die onder de verantwoordelijkheid valt van een werkgever die er zelf werknemers te werk stelt[11]. Anders uitgedrukt: de TMB-regels zijn op deze grondslag dus enkel niet van toepassing wanneer het gaat om bouwwerken, uitgevoerd door één aannemer in een gebouw waar de opdrachtgever zelf reeds personeel tewerkstelt. In die hypothese wordt teruggevallen op de regels inzake werken met derden.
Deze laatste uitzondering is niet te verwarren met een bouwplaats waar de werken door één enkele aannemer worden uitgevoerd. Voor die generieke hypothese geldt een afzonderlijk hoofdstuk uit het KB TMB[12] en het meest bekende aspect ervan is het wegvallen van de verplichting een veiligheidscoördinator aan te stellen. Daarbij toch een caveat: dit kan enkel wanneer met zekerheid vaststaat dat de werken maar door één aannemer zullen worden uitgevoerd[13]. Zodra een aannemer een beroep doet om een onderaannemer, of de kans bestaat dat dit gebeurt, is aan deze voorwaarde niet voldaan.
Toepassingsgebied TMB: concreet
Een productiebedrijf in Wielsbeke doet voor het plaatsen van databekabeling op het dak van zijn gebouw een beroep op een lokale aannemer. Die engageert op zijn beurt een klein aannemingsbedrijf uit Noord-Frankrijk. Het zijn de werknemers van deze subcontractor die effectief de werken op het dak moeten uitvoeren. Het productiebedrijf heeft aan zijn contractant een ‘dakvergunning’ afgeleverd, waarin onder meer de aandacht gevestigd wordt op de aanwezigheid van lichtstraten. Deze informatie wordt evenwel niet gedeeld met de Franse onderaannemer. Vrij kort na de aanvang van de werken struikelt één van de werknemers van deze onderaannemer, valt daarbij door één van de lichtstraten en loopt ernstige verwondingen op. Er volgt strafvervolging van beide aannemingsbedrijven. Klassiek komen daarbij het ontbreken van een risicoanalyse en valbeveiliging aan bod, maar ook de regels inzake werken met derden. Omdat het uitgevoerde werk kan worden beschouwd als een ‘montage van installaties’ gelden hiervoor niet de TMB-regels, maar moet rekening worden gehouden met de regels inzake werken met derden. Cruciaal hierin is de informatie-uitwisseling tussen de betrokken partijen en die werd in casu duidelijk miskend. Beide bedrijven worden schuldig bevonden en krijgen een boete opgelegd van respectievelijk 28.800 en 21.600 EUR[14].
Een bedrijf in Diest doet voor het renoveren van het dak van zijn bedrijfsgebouw, waarop ook zonnepanelen worden geplaatst, een beroep op een aannemer. Zonder hiervan op voorhand melding te maken doet deze laatste een beroep op een onderaannemer, die op zijn beurt vier ‘zelfstandige’ dakwerkers inzet voor het uitvoeren van de werken. Één van hen komt bij de werken dodelijk ten val. Er volgt strafvervolging van de opdrachtgever, de hoofdaannemer en de onderaannemer en, wat deze laatsten betreft, telkens ook een bestuurder. Centraal hierin staan een reeks inbreuken op de TMB-regels, onder meer omdat noch in de ontwerpfase, noch in de uitvoeringsfase, een veiligheidscoördinator (VC) werd aangesteld. De opdrachtgever stelt dat hij geen weet had van een tweede aannemer en beroept zich op de niet toepasselijkheid van de TMB-regels, minstens het ontbreken van de verplichting voor de opdrachtgever een VC aan te stellen. De rechtbank aanvaardt dit verweer, zij het na voorlegging van alle correspondentie tussen opdrachtgever en hoofdaannemer. Hieruit blijkt effectief dat er voor de aanvang van de werken nooit sprake was van mogelijke onderaanneming. De opdrachtgever gaat vrijuit, hoofdaannemer, onderaannemer en diens bestuurder worden wel veroordeeld[15].
TMB, fase van het ontwerp
De TMB-regels starten met een reeks voorschriften omtrent het ontwerp van het bouwwerken en miskenning ervan kan logischerwijze ook reeds in de ontwerpfase aanleiding geven tot strafvervolging.
Een hotelketen bouwt in Arlon een nieuwe vestiging en doet daarbij onder meer een beroep op een architect en een veiligheidscoördinator-ontwerp. Het nieuwe hotel telt tien verdiepingen en heeft een hellend dak. Ondanks opmerkingen van de inspectie werd daarbij geen collectieve valbeveiliging voorzien ‘om esthetische redenen’. Eenmaal de bouwwerken op die manier gerealiseerd zijn, dagvaardt de arbeidsauditeur zowel de hotelketen als het architectenbureau voor de correctionele rechtbank. Als grondslag hiervoor wordt de miskenning van de algemene preventiebeginselen ingeroepen. Luidens die beginselen primeren maatregelen inzake collectieve bescherming op maatregelen inzake individuele bescherming. Dat effectief een levenslijn werd voorzien voor later onderhoud van het dak volstaat dus niet. De rechtbank volgt deze redenering en acht principieel zowel de hotelketen als de architect schuldig. Om hun ‘verdere activiteiten niet te bemoeilijken’ krijgen beiden wel de gunst van de opschorting[16]. Opmerkelijk is dat de strafvervolging in dit dossier niet volgde op een ernstig arbeidsongeval.
Dat laatste is in de meest dossiers wel het geval. Zo werd strafvervolging ingesteld tegen een architect, die tevens optrad als veiligheidscoördinator bij het optrekken van een appartementsgebouw met vijf bouwlagen in Oosterzele. Tijdens het plaatsen van het dampscherm op het dak kwam een werknemer zwaar ten val door een niet afgeschermde koepelopening. Uit het onderzoek bleek dat de architect geen collectieve valbeveiliging had voorzien en het dak in deze fase van de werken ook niet bereikbaar was via een stelling, maar enkel middels een ladder. Reden daarvoor was dat dit concept was gekozen ‘om vlot te kunnen opschuiven’ en het plaatsen van een stelling het plaatsen van het schrijnwerk zou bemoeilijken. De rechtbank zag hierin een miskenning van de preventiebeginselen en veroordeelde de architect tot een geldboete van 24.000 EUR, deels met uitstel. Op burgerlijk vlak werd hij bovendien veroordeeld om de door het slachtoffer geleden schade ten laste te nemen[17]
TMB, fase van de uitvoering
Tal van actoren zijn betrokken in het bouwproces en het verbaast dan ook niet dat, wanneer het misloopt in de fase van de uitvoering, verschillenden daarvan aankijken tegen strafvervolging.
Bij de bouw van een villa in de regio Verviers begeeft een schoor het en komt een werknemer om het leven wanneer hij hierdoor bedolven raakt onder een zware betonplaat. Op basis van het ontbreken van een concrete risicoanalyse, de keuze van de controle op de arbeidsmiddelen, maar ook het niet respecteren van de regels omtrent de veiligheidscoördinatie worden zowel de particuliere bouwheer vervolgd als de aannemer, de architect en de veiligheidscoördinator. De correctionele rechtbank verklaart de bouwheer principieel schuldig, maar legt haar geen straf op. De veiligheidscoördinator krijgt een boete opgelegd van 3.600 EUR, de architect gaat vrijuit omdat per vergissing niet de juiste persoon was gedagvaard. De aannemer en zijn zaakvoerder worden het zwaarst gestraft, met geldboetes van respectievelijk 18.000 en 12.000 EUR[18].
Ook een hele reeks partijen in een dossier waarin strafvervolging werd ingesteld naar aanleiding van een dodelijk ongeval bij het renoveren van een schoolgebouw in het centrum van Antwerpen. Een scholengroep deed een beroep op een projectcoördinator voor het moderniseren van zijn patrimonium. Eén van de in het kader daarvan uit te voeren werken was het vervangen van de ramen in een schoolgebouw met drie verdiepingen. De projectcoördinator sluit daartoe een overeenkomst met een aannemer, die prompt enkele onderaannemers vastlegt. Eén ervan moet instaan voor het kraanwerk, twee andere voor het plaatsen van het schrijnwerk. Bij het plaatsen van een groot raam op de derde verdieping loopt het mis: met de kraan wordt het raam naar boven gehesen, waar de plaatsers vanop een rolstelling het raam naar binnen moeten trekken. Eén van hen maakt een zware val doorheen de raamopening en overleeft het niet. De arbeidsauditeur vervolgt een hele reeks partijen wegens miskenning van de TMB-regels: het schoolbestuur, de schooldirecteur, de projectcoördinator, de projectmanager, het aannemingsbedrijf en zijn zaakvoerder en de twee onderaannemingsbedrijven en hun zaakvoerders. Interessant is dat het schoolbestuur en de schooldirecteur worden vrijgesproken: contractueel worden niet zij maar de projectcoördinator als opdrachtgever van de werken gezien. Die laatsten krijgen dan ook een geldboete opgelegd wegens het niet (tijdig) aanstellen van een VC, al neemt de rechtbank aan dat deze inbreuk niet in causaal verband staat tot het arbeidsongeval. Dat is wel het geval voor de inbeuken van aannemer en onderaannemers. Het aannemingsbedrijf krijgt een geldboete opgelegd van 24.000 EUR, zijn zaakvoerder een boete van 4.000 EUR. Voor de onderaannemingsbedrijven is de rechtbank nog strenger: zij worden veroordeeld tot een geldboete van 48.000 EUR, hun zaakvoerders tot een boete van 8.000 EUR[19].
TMB, fase van de uitvoering: delegatie?
Een vaak terugkerende vraag is deze naar de mogelijkheid om niet enkel taken en bevoegdheden, maar ook de daarmee samenhangende strafrechtelijke verantwoordelijkheid te delegeren aan een andere partij.
Op het niveau van een aannemersbedrijf werd die vraag gesteld door de verdediging van de gedelegeerd bestuurder van een bouwbedrijf. Hij werd vervolgd na de zware val die één van zijn werknemers maakte bij het optrekken van een aantal sociale woningen in Haacht. De werknemer was blijven haken aan een betonijzer en omdat er geen collectieve, maar evenmin persoonlijke valbeveiliging was voorzien, viel hij vijf meter diep en liep daarbij ernstige letsels op. Het aannemingsbedrijf en zijn gedelegeerd bestuurder werden vervolgd en deze laatste stelde dat hij het houden van toezicht op de naleving van de regels inzake werkzaamheden op hoogte had gedelegeerd aan de ploegbaas die op de werf aanwezig was. De rechtbank repliceert hierop dat de eindverantwoordelijkheid sowieso bij de werkgever blijft. Delegatie van specifieke taken aan de hiërarchische lijn kan, maar moet ook effectief worden aangetoond. Vermits dat in casu niet het geval was wordt de bestuurder veroordeeld tot een geldboete van 4.800 EUR, het bedrijf tot een geldboete van 24.000 EUR[20].
Vaak terugkerend is ook de vraag wie op een bouwplaats waar verschillende aannemers actief zijn, moet instaan voor de collectieve valbeveiliging. Naar aanleiding van een zware val van een werknemer van een onderaannemer tijdens renovatiewerken aan een villa in Oosterzeele, benadrukt de correctionele rechtbank te Gent dat de collectieve valbeveiliging moet worden uitgevoerd door de hoofdaannemer, in dit geval ook te beschouwen als de bouwdirectie, gelast met de uitvoering[21].
Nog duidelijker en vanuit principieel oogpunt belangrijker is het Hof van Cassatie in een arrest van 11 januari 2023. Aanleiding was de dodelijke val van een werknemer op 9 januari 2015. Bij het optrekken van een kantoorgebouw zakt hij op de achtste verdieping door een plank die een technische schacht afdekt. De bouwdirectie, gelast met de uitvoering, wordt vervolgd en argumenteert de afscherming van de schacht te hebben gedelegeerd aan een onderaannemer. Het Hof van Cassatie stelt uitdrukkelijk dat delegatie van strafrechtelijke verantwoordelijkheid enkel kan wanneer de wet het toelaat, expliciet of impliciet. Bovendien moet de delegatie in dit geval ook nog bewezen worden. Vermits de artikelen 25 en 29 van het KB TMB uitdrukkelijk de bouwdirectie, belast met de uitvoering, opleggen zelf de nodige maatregelen te nemen indien de (onder)aannemer dat niet doet, is delegatie in deze context uitgesloten[22].
TMB: fase postinterventie
Het KB TMB bevat ook regels omtrent het postinventiedossier[23]. Het Hof van Cassatie moest zich recent buigen over de vraag naar de exacte inhoud van dit dossier. Niet zozeer wat de feitelijke elementen ervan betreft, maar de daarbij te hanteren criteria. Het Hof noemt de opsomming in de bijlage van het KB TMB een minimumvoorschrift en stelt dat deze moet worden geïnterpreteerd in het licht van de basisprincipes van de Welzijnswet. Het postinterventiedossier strekt ertoe om een latere risicoanalyse met het oog op verdere werkzaamheden mogelijk te maken. Concreet behoren hiertoe dan ook onder meer de handleidingen en onderhoudsvoorschriften van technische toestellen zoals verwarmingstoestellen, thermostaten, eventuele keukentoestellen en brandblusmiddelen[24] .
Burgerlijke aansprakelijkheid
In het gros van de cases komt niet enkel de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de betrokken partijen aan bod, maar ook de vraag naar vergoeding van het slachtoffer of zijn nabestaanden. Omdat het daarbij in de regel om een arbeidsongeval gaat, komt daarbij telkens de vraag naar de burgerlijke immuniteit aan bod. Die houdt in dat werkgever en collega’s van het slachtoffer principieel niet kunnen worden aangesproken op grond van het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht[25]. Precies omdat bij ongevallen op een bouwplaats vaak andere partijen betrokken zijn dan de werkgever van het slachtoffer, zal de burgerlijke immuniteit hier een minder prominente rol spelen dan bij arbeidsongevallen in andere sectoren.
Maar burgerlijke aansprakelijkheid vergt benevens het bewijs van fout en schade ook nog een causaal verband tussen beiden. Op 24 oktober 2018 stort in de Pelikaanstraat te Antwerpen een stelling in. Eén bouwvakker komt daarbij om het leven, een tweede raakt zwaar gewond. Onder meer op grond van miskenning van de TMB-regels, maar ook omwille van het ontbreken van een tweede berekeningsnota worden de stellingbouwer en twee van zijn leidinggevenden vervolgd door de arbeidsauditeur. Elk van hen wordt veroordeeld tot een geldboete van 8.000 EUR, deels met uitstel. Omdat evenwel onduidelijkheid blijft bestaan omtrent de oorzaak van de instorting van de stelling, acht de rechtbank het causaal verband tussen de inbreuken en de schade niet bewezen. De vordering van de burgerlijke partijen wordt door haar afgewezen[26].
Tot slot
Het verbaast niet dat er heel wat rechtspraak blijft bestaan naar aanleiding van ernstige arbeidsongevallen op bouwplaatsen. Het totale aantal ongevallen mag de voorbije dertig jaar dan spectaculair te zijn gedaald, zeker wat de ernstige ongevallen betreft blijft de sector helaas één van de koplopers. Rond elke fase van het bouwproces blijkt rechtspraak voorhanden en vaak zijn hierin meerdere actoren betrokken. Een prominente rol blijkt weggelegd voor de bouwdirectie, gelast met de uitvoering, vaak de hoofdaannemer. Cruciaal daarbij is dat het Hof van Cassatie stelt dat deze partij de op hem rustende verplichtingen niet kan delegeren aan een onderaannemer.
Brugge, 14 maart 2024.
Ook verschenen in Prebes Veiligheidsnieuws, nr. 223, 58e jaargang, april, mei, juni 2024
[1] Hans Rosling, Feitenkennis, Spectrum, 2018, 343 p.
[3] Chris Persyn, Werken met derden: recente rechtspraak, Veiligheidsnieuws nr. 221, 20-23 en Chris Persyn, Les liaisons dangereuses: juridische aspecten van arbeidsveiligheid bij uitzendarbeid, Veiligheidsnieuws nr. 222, 6-9.
[4] Voor de geactualiseerde tekst: https://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm
[5] Artikel 13 Welzijnswet. Over de basisregels inzake ‘werken met derden’: Chris Persyn, The third man, Veiligheidsnieuws nr. 2010, 28-32.
[6] Artikel 15 en 17 Welzijnswet en nogmaals hernomen in artikel 50 KB TMB.
[7] let op: in deze context met een eigen betekenis, zie art. 3, § 1, 11° Welzijnswet; bij ‘werken met derden’ geldt een andere definitie: zie art. 8, § 2 Welzijnswet.
[8] Zie artikel 131 en 132 Sociaal Strafwetboek. Voor inbreuken op andere bepalingen van de welzijnswetgeving bestraft artikel 127 van het Sociaal Strafwetboek principieel enkel de werkgever en de leden van de hiërarchische lijn: zie daaromtrent Chris Persyn, Strafrechtelijke verantwoordelijkheid inzake arbeidsveiligheid: een update, Veiligheidsnieuws nr. 216, 20-23.
[9] Art. 3, § 1, 14° Welzijnswet.
[10] Art. 2, § 1 KB TMB.
[11] Art. 8, § 2, 1° Welzijnswet; rechtspraak over dit begrip is terug te vinden in Chris Persyn, Werken met derden: recente rechtspraak, Veiligheidsnieuws nr. 221, 20-23.
[12] nl. het specifieke Hoofdstuk V KB TMB, hoewel ook rekening zal moeten worden gehouden met de voorschriften van Hoofdstuk VI, dat de bepalingen bevat van toepassing op alle bouwplaatsen.
[13] Art. 4bis en 5 KB TMB.
[14] Corr. West-Vlaanderen, afd. Brugge 18 december 2019, nr. 2019/2680.
[15] Corr. Leuven 13 december 2022, nr. 2022/2194.
[16] Corr. Luxemburg, afd. Marche-en-Famenne 23 augustus 2021, nr. 2021/228.
[17] Corr. Oost-Vlaanderen, afd. Gent 19 april 2023, nr. 2023/1404.
[18] Corr. Luik, afd. Luik 24 januari 2022, nr. 2022/234.
[19] Corr. Antwerpen, afd. Antwerpen 10 december 2020,n nr. 2020/4738, Antwerpen 24 februari 2022 en Cass 13 september 2022, P.22.0356.N.
[20] Corr. Leuven 8 juni 2021, nr. 2021/1580.
[21] Corr. Oost-Vlaanderen, afd. Gent 15 januari 2020, nr. 2020/180.
[22] Cass 11 januari 2023, P.22.1275.F.
[23] Art. 34 tot 36bis + bijlage I, deel C KB TMB
[24] Cass 9 juni 2022, C.21.0395.N, concl. Adv.gen. M. Deconyck.
[25] Zie hierover Chris Persyn, Strafrechtelijke verantwoordelijkheid inzake arbeidsveiligheid: een update, Veiligheidsnieuws nr. 216, 20-23.
[26] Corr. Antwerpen, afd. Antwerpen 1 december 2022, nr. 2022/5606, tegen het vonnis werd hoger beroep aangetekend door de burgerlijke partijen.