Auteur(s): Annick Alders
Het beroepsgeheim geldt niet voor de preventieadviseur. Dit betekent evenwel niet dat hij geen discretie- en vertrouwelijkheidsverplichting heeft. Inbreuken daarop leiden dan wel niet tot geldboete of gevangenisstraf, maar worden evengoed gesanctioneerd. Denk daarbij aan schadevergoeding, tuchtsancties en ontslag om dringende reden. Voorzichtigheid blijkt dus niet alleen de moeder van de porseleinkast, maar ook van de discrete preventieadviseur.
Geen beroepsgeheim
Het beroepsgeheim impliceert een strikt verbod om de geheimen die aan een welbepaalde categorie personen werd toevertrouwd uit hoofde van hun staat of hoedanigheid bekend te maken. Art. 458 Strafwetboek regelt dit beroepsgeheim, bepaalt de mogelijke uitzonderingen erop en voorziet gevangenisstraf en geldboete bij inbreuken erop.
Dit beroepsgeheim geldt niet voor iedereen. Enkel degene aan wie de wet uitdrukkelijk deze verplichting oplegt, is gehouden tot zwijgen en kan dus ook een straf oplopen bij een inbreuk hierop. Zonder specifieke wet, dus geen toepassing van de Strafwet en dus geen beroepsgeheim.
Dit vormt een logisch gevolg van het basisrecht dat bepaalt dat niemand gestraft kan worden voor een handeling die niet in een wettekst is opgenomen en waarbij die wettekst ook de straf bepaalt. Iedereen in onze rechtstaat moet immers met zekerheid kunnen weten of zijn gedrag al dan niet toegelaten is door de wet en welk risico op straf hij loopt bij een inbreuk erop. Dit wordt het legaliteitsbeginsel genoemd.
De Welzijnswet legt het beroepsgeheim enkel op aan de preventieadviseur psychosociale risico’s en de vertrouwenspersoon (art. 32quinquiesdecies Welzijnswet). Zie daarvoor ook ons vorige artikel over de PAPS en de vertrouwenspersoon.
De preventieadviseur is dus niet gebonden door het beroepsgeheim.
Wel vertrouwelijkheids- en discretieplicht in de wet
Dat er geen beroepsgeheim in de zin van de strafwet bestaat, bekent evenwel niet dat de preventieadviseur de informatie die hij bij de uitvoering van zijn opdracht krijgt zomaar mag delen met derden.
De preventieadviseur van een interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk heeft steeds een arbeidsovereenkomst met de werkgever. De preventieadviseur die verbonden is aan een externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk heeft een arbeidsovereenkomst met deze laatste.
De arbeidsovereenkomstenwet verbiedt de werknemer tijdens de duur en na afloop van de arbeidsovereenkomst fabrieksgeheimen, zakengeheimen, maar ook geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden waarvan hij kennis krijgt tijdens de uitvoering van werk bekend te maken, mee te delen, te gebruiken of openbaar te maken (art. 17,3°).
Fabrieksgeheimen bevatten informatie van technische aard over het productieproces. Te denken valt aan fabricageprocedés, prototypes of recepten van voedingswaren. Het is niet ondenkbaar dat de preventieadviseur hiervan kennis krijgt in het kader van een risico-analyse.
Vermeldenswaard is dat de mededeling van fabrieksgeheimen, net zoals een inbreuk op het beroepsgeheim, ook strafbaar is (art. 309 Strafwetboek). Om strafbaar te zijn moet de dader wel opzettelijk en kwaadwillig gehandeld hebben. Dit is niet zo voor inbreuken op het beroepsgeheim. Daarvoor is onachtzaamheid voldoende.
Commerciële informatie en zakelijke knowhow die de werkgever een concurrentievoordeel verschaffen, behoren tot de zakengeheimen. Voorbeelden daarvan zijn klantenlijsten en prijsbeleid, maar ook reorganisatie-, herstructurerings- of uitbreidingsplannen. Ook dit soort informatie komt mogelijk ter kennis van de preventieadviseur. Denk maar aan de plannen voor een nieuwe site, opstart van een nieuw productieproces of de geplande uitbreiding van de activiteit die tot nieuwe risico’s leidt.
De ruimste categorie is ongetwijfeld deze van de persoonlijke en vertrouwelijke informatie. Deze omvat immers alle vertrouwelijke informatie waarvan de werknemer kennis kan hebben in de uitoefening van zijn beroepsarbeid. De informatie kan betrekking hebben op de werkgever, werknemers of het cliënteel, zoals informatie omtrent de gezondheid of het privéleven van een werknemer. Het is vrij evident dat de preventieadviseur heel wat kennis van die aard verwerft.
Daarnaast blijft ook de algemene verplichting om overeenkomsten ter goeder trouw uit te voeren en dus loyaal te zijn aan de werkgever van belang (art. 1134,3° BW). De algemene discretieplicht die hieruit voortvloeit is ruimer dan het toepassingsgebied van art. 17,3° Arbeidsovereenkomstenwet. Dit betekent dat discretie ook geboden is met betrekking tot gegevens die niet strikt onder de definitie van de arbeidsovereenkomstenwet vallen.
Vertrouwelijkheids- en discretiebeding in de arbeidsovereenkomst
De specifieke en globale discretieverplichting uit respectievelijk de arbeidsovereenkomstenwet en het burgerlijk wetboek kan verder gespecifieerd worden in vertrouwelijkheids- en/of discretiebeding in de arbeidsovereenkomst. Een verzwaring van de wettelijke verplichtingen is evenwel nietig (Arbrb. Luik 2 september 2010, JTT 2011, afl. 1091, 109).
Inbreuken op art. 17,3 Arbeidsovereenkomstenwet, art. 1134 B.W. en/of de specifieke confidentialiteitsbedingen leiden dan wel niet tot geldboete en/of gevangenisstraf (met uitzondering van de fabrieksgeheimen), maar kunnen evengoed gesanctioneerd worden. Denk hierbij aan een vordering tot schadevergoeding, tuchtsanctie of ontslag om dringende reden.
Ook gepubliceerd op www.Sentral.be
Foto: Analogicus