Auteur(s): Chris Persyn
Vallen in de bouwsector: de cijfers
De specifieke regels voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte worden vaak gerelateerd aan bedrijven uit de bouwsector. Erg begrijpelijk nu uit de sectorfiche die FEDRIS opstelde naar aanleiding van een onderzoek naar de arbeidsongevallen in het bouwbedrijf gedurende vijf opeenvolgende jaren blijkt dat vallen van hoogte verantwoordelijk is voor liefst 17 procent van de dodelijke ongevallen in deze sector. Vorige week publiceerde FEDRIS de ongevallenstatistiek over 2019 en een van de markante vaststellingen daarin is dat over alle sectoren heen toch ook 12 procent van de dodelijke arbeidsongevallen het gevolg zijn van het vallen van een hoogte. Even tevoren konden we ook de cijfers raadplegen die de Health and Safety Executive in Groot-Brittannië kenbaar maakte: 29 van de 92 dodelijke arbeidsongevallen in het voorbije jaar bleek daar veroorzaakt door ‘fall from a height’, liefst 31 procent met andere woorden.
Vallen bij werken met derden: een case
Ook in de rechtspraak zien we dat de dossiers waarin een ongeval bij werkzaamheden op hoogte leidt tot strafvervolging vooral te situeren zijn in de bouwsector. Een vonnis van de correctionele rechtbank van West-Vlaanderen releveert dat exact dezelfde problematiek zich ook in andere sectoren manifesteert. Een houtverwerkend bedrijf doet een beroep op een elektrotechnisch bedrijf voor het uitvoeren van werken aan zijn installaties. Bij deze werken moeten ook kabels worden getrokken, onder meer op een acht meter hoog dakgedeelte. Voor dit aspect doet het elektrobedrijf een beroep op een onderaannemer, die vier werknemers ter plaatse stuurt. Eén van hen struikelt tijdens het uitvoeren van de werken, valt doorheen een kunstglazen lichtstraat en komt acht meter lager op de grond terecht. Hij overleeft weliswaar het ongeval maar loopt zware letsels op. Ter hoogte van de lichtstraat was geen enkele veiligheidsmaatregel getroffen om het valrisico te beperken: geen collectieve beschermingsmaatregelen, maar evenmin persoonlijke. Het blijkt dat de initiële opdrachtgever van de werken, het houtverwerkingsbedrijf dus, zowel een dakvergunning als een situatieoverzicht van de daken had bezorgd aan haar contractpartij, het elektrotechnisch bedrijf. Dit laatste bezorgde deze documenten niet aan de onderaannemer, wiens werknemers reeds enkele minuten na aankomst op de site zonder veel uitleg het dak werden opgestuurd. Met het fatale gevolg, dat aanleiding gaf tot strafvervolging van elektrotechnisch bedrijf en onderaannemer (Corr. West-Vlaanderen, zeventiende kamer, 18 december 2019, vonnis nr. 2680).
Werkzaamheden op hoogte: de vigerende regels
De actueel geldende wetsbepalingen voor het uitvoeren van werkzaamheden op hoogte liggen wat verspreid, maar zijn al bij al eenvoudig terug te vinden en samen te vatten. Algemeen regelt titel 5 van Boek IV van de Codex de ‘arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte’, voorheen bekend als het KB van 31 augustus 2005. Net zoals voorheen in het KB starten de actuele regels met bepalingen over risicoanalyse en preventiemaatregelen, om daarna specifieke bepalingen op te leggen voor het werken met ladders, steigers en touwtechnieken. Deze bepalingen gelden voor alle sectoren en hetzelfde kan worden gezegd van wat ons actueel nog rest van artikel 434 van het ARAB. Hierin was oorspronkelijk de tweemetergrens opgenomen, die in 2013 werd opgeheven. Wat blijft zijn een aantal vrij algemene regels over ‘materiaal, toestellen en installaties’ en iets concretere over ‘beweegbare toestellen’. Over artikel 462 van het ARAB moeten we iets genuanceerder zijn: dit vindt luidens de tekst ervan dan weer enkel toepassing bij bouw- of onderhoudswerkzaamheden aan of op daken van alle aard.
Al deze regels gelden dus evenzeer voor de bouwsector, waar ze evenwel worden aangevuld door artikel 50 en vooral Bijlage III, deel B van het KB TMB van 25 januari 2001. Dit KB maakt actueel nog geen deel uit van de Codex. Wanneer het tot strafvervolging komt na een ernstig ongeval in een bouwbedrijf zien we dat deze vaak steunt op deze laatste bepalingen. Dit kan uiteraard enkel wanneer de regels inzake Tijdelijke of Mobiele Bouwplaatsen toepassing vinden.
Werken met derden
Dat laatste was niet het geval in de besproken case: daar ging het in essentie om werken aan productie-installaties. Dit type van werken wordt expliciet uit het toepassing van de TMB-regels gesloten door artikel 2, § 2, 2° van het KB TMB. Op die manier komen dan de regels inzake het werken met derden in beeld: zij vinden toepassing zodra een aannemer werkzaamheden komt uitvoeren in de inrichting van een werkgever. Het begrip ‘aannemer’ mag dan alweer aan de bouwsector doen denken, in deze context is het stellig ruimer. Het gaat immers om een werkgever of zelfstandige van buitenaf die werkzaamheden verricht conform een met de werkgever gesloten overeenkomst. Zodra aan deze voorwaarden is voldaan gelden een reeks formele en inhoudelijke regels voor de werkgever, de aannemer en de eventuele onderaannemer: er moet een overeenkomst worden gesloten met daarin minimaal een aantal opgelegde clausules, er moet informatie worden uitgewisseld en wanneer een aannemer of onderaannemer in gebreke blijft om de veiligheidsvoorschriften na te leven, moet de werkgever dat zo nodig in diens plaats en op diens kosten (laten) doen. Voor meer details hierover verwijs ik naar een eerdere bijdrage over inhoud en draagwijdte van de regels ‘werken met derden’ (https://sentral.kluwer.be/secure/documentview.aspx?id=VS300771172).
Werken met derden, op hoogte
In de besproken casus vergden de aan het elektrotechnisch bedrijf gegunde werken minstens ten dele de uitvoering van werken op hoogte, zodat daarbij rekening moest worden gehouden met Boek IV, titel 5 van de Codex en strikt genomen ook met artikel 434 van het ARAB.
Omdat het daarbij ging om werken in de inrichting van een werkgever, bovendien door de contracterende aannemer vervolgens toevertrouwd aan een onderaannemer, moesten deze regels worden gecombineerd met de boven al genoemde regels inzake het werken met derden. De regels uit het KB TMB konden hier dan weer geen rol spelen, want evenmin als hoofdstuk V van de Welzijnswet vond dit hier geen toepassing.
Concrete toepassing
In de besproken casus werd de strafvervolging van het elektrotechnisch bedrijf en zijn onderaannemer zowel gesteund op de regels inzake werkzaamheden op hoogte als op het niet respecteren van de voorschriften inzake werken met derden. De rechtbank ziet in de manier waarop de onderaannemer te werk ging een absentie van beleid en laakt zijn gebrek aan communicatie over veiligheid tegenover de eigen werknemers. Het elektrotechnisch bedrijf wordt verweten niet te hebben gezorgd voor de doorstroming van de informatie die het van de opdrachtgever had gekregen, een verplichting die expliciet deel uitmaakt van de regels bij werken met derden. Ook het gegeven dat dit bedrijf niet heeft gewaakt over de naleving door haar onderaannemer van de veiligheidsimperatieven bij het werken op hoogte wordt haar aangerekend. Finaal stelt de rechtbank ook vast dat de arbeidsauditeur de eigenlijke opdrachtgever van de werken niet in de procedure betrok, zodat zij over diens positie geen oordeel kan vellen. Impliciet lijkt hiermee een hint worden gegeven dat indien ook deze partij was gedagvaard, ook haar strafrechtelijke verantwoordelijkheid in het gedrang had kunnen komen. De Welzijnswet legt bij werken met derden effectief het grootste gewicht op de schouders van de werkgever-opdrachtgever. Vermits deze hier geen procespartij was beperkte de correctionele rechtbank zich tot de twee wel vervolgde partijen. De onderaannemer werd veroordeeld tot een geldboete van 28.800 EUR, het elektrotechnisch bedrijf tot een geldboete van 21.600 EUR. Beide geldboetes werden partieel met uitstel opgelegd.
In verkorte versie gepbuliceerd op https://hseworld.wolterskluwer.be
Foto: Suad Kamardeen