Auteur(s): Annick Alders
De Rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen[1] boog zich onlangs over een casus waarbij werknemers op grote schaal en langdurig gepest werden door hun collega’s, onder meer met grove en kwetsende berichten in een WhatsApp-groep. Bewust of niet, gewild of ongewild, actief of passief, bij de beoordeling van pesterijen doet het er niet toe. Soms moet simpelweg het gezond verstand regeren. Doet het dat niet, dan volstaat inertie van de leidinggevenden in elk geval niet om aan een veroordeling te ontsnappen.
Whatsappgroep met dertig leden
Bij een overheidsdienst, sterk hiërarchisch georganiseerd, starten enkele collega’s een WhatsApp-groep op. De besloten groep voor dienstmededelingen, waarvan 30 van de ongeveer 70 personeelsleden deel uitmaken vervelt zeer snel tot een pestkanaal. Denigrerend, grof en respectloos taalgebruik worden gelardeerd met kwetsende foto’s en bijtende spot. Ook vakbondsafgevaardigden laten zich niet onbetuigd en gooien olie op het vuur. Na enkele jaren komt dit tijdens een intern onderzoek toch aan het licht en moeten alle leden van de WhatsAppgroep zich voor de correctionele rechtbank verantwoorden voor pesterijen op het werk. Het strak gemotiveerde vonnis geeft onder meer een antwoord op de vraag of het lidmaatschap van een WhatsAppgroep zonder zelfverklaarde kwade bedoelingen een pesterij kan uitmaken.
Wanneer is er sprake van pesterijen?
Het zeer recent nog gewijzigde[2] art. 32ter Welzijnswet vereist het bestaan van enkele elementen vooraleer er sprake kan zijn van pesterijen. Het moet gaan om:
- Een onrechtmatig geheel van meerdere gelijkaardige of uiteenlopende gedragingen. Dit kunnen woorden, bedreigingen, handelingen, gebaren of teksten zijn. De handelingen moeten in hun globaliteit laakbaar en objectief onrechtmatig zijn. De loutere subjectieve beleving van een (vermeend) slachtoffer is niet voldoende, net zo min als een losstaande of éénmalige handeling.
- Binnen of buiten de onderneming, omdat doorwerking binnen de onderneming evident is en te verwachten valt.
- Met een bepaald negatief doel of gevolg voor de persoon van het slachtoffer, diens werk of werkomgeving.
Hoe belangrijk is de intentie van de pester?
In deze zaak, overigens niet uitzonderlijk in het genre, rijst de vraag naar het belang van de intentie van de dader. Moet de dader de bedoeling hebben om schade te berokkenen én zich daar bovendien van bewust zijn? Juridisch vertaald: moet er sprake zijn een bijzonder opzet?
Bij hun verweer tegen de pest-aantijgingen blonken verschillende beklaagden uit in originaliteit, hoewel er toch een bepaalde lijn viel te ontwaren. Bijna allen bestempelden hun berichten als zwarte humor, sarcasme en het ventileren van frustraties. Een enkeling niet te na gesproken, had geen van hen naar eigen zeggen de bedoeling iemand te kwetsen. Dit meenden ze te kunnen bereiken door de targets van hun berichten uit te sluiten uit de groep, zodat ze ervan uitgingen dat de inhoud van de WhatsApp-groep het medium niet zou verlaten en dus ook geen schade zou berokkenen. In het geval de targets wél lid waren van de groep, voelden de pesters zich gesterkt door de zelfrelativerende humor van de targets onder het mom: als iemand met zichzelf lacht, dan mogen anderen dat ook. Sommigen waren zich evenmin van enig kwaad bewust toen zij anderen met bijnamen als ‘bruine aap’ of ‘vuile hollander’ bedachten. Positieve evaluaties, felicitatiebrieven en positieve functioneringsgesprekken sterkten sommigen bovendien in hun idee niets verkeerd te doen. Verschillende mensen liepen door de jarenlange pesterijen evenwel ernstige gezondheidsschade en/of (definitieve) arbeidsongeschiktheid op. Toch verhinderde dit de verdediging niet hoofdzakelijk uit het Wir haben es nicht gewust-vat te tappen.
Gebrek aan slechte intenties, inertie van leidinggevenden, of steun van de spreekwoordelijke silent majority volstaan niet om het misdrijf te verhinderen
Het antwoord op de vraag naar het belang van de intentie van de dader luidt eenduidig neen. De intentie of drijfveer van de dader doet niet ter zake, omdat ze geen bestanddeel vormt van het misdrijf.
Een negatief gevolg van de handelingen volstaat. Het doel om te pesten hoeft niet noodzakelijk te bestaan. De wet vereist immers een bepaald negatief doel of gevolg, niet en.
Eerder werd dezelfde overweging al gemaakt over ongewenst seksueel gedrag op het werk. Zo besliste het Hof van Cassatie[3] dat het eigen (oprechte) idee van de beklaagde dat iets niet grensoverschrijdend is er niet toe doet, net zoals de mening van andere werknemers er evenmin toe doet. Om tot een beoordeling van het grensoverschrijdend karakter te komen verwijst het Hof naar het ‘collectief bewustzijn van een bepaalde samenleving op een bepaald ogenblik’. Gezond verstand en maatschappelijk bewustzijn dus, als toetssteen voor het gedrag.
Ook in deze zaak ging de rechtbank ervan uit dat het duidelijk mocht zijn dat de WhatsApp-berichten ‘een weerspiegeling van de verziekte sfeer (zijn)’ en ‘getuigen van een weinig collegiale mentaliteit en op sommige momenten grof en respectloos (zijn)’. Positieve beoordelingen en inertie van leidinggevenden vormen daarbij geen excuus, ook niet voor de passieve groepsdeelnemers die ervoor kozen om de ogen te sluiten en door hun niet doen de situatie niet alleen in de hand werkten, maar ook versterkten.
Conclusie
Per ongeluk pesten bestaat niet. Elk lid van de samenleving wordt geacht te weten wat binnen de grenzen van het aanvaardbare ligt. Deze wetenschap kan objectief en persoonlijk getoetst worden. Wat zou een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden gedaan hebben? Als die imaginaire ‘maatman’ binnen bepaalde grenzen niet gelijkaardig zou gehandeld hebben, dan volstaat een negatief gevolg bij een slachtoffer om veroordeeld te worden voor pesterijen. Gebrek aan slechte intenties, inertie van leidinggevenden, of steun van de spreekwoordelijke silent majority volstaan niet om het misdrijf te verhinderen.
[1] Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, 3 mei 2023, 17A033200, onuitgeg.
[2] Art. 32ter Welzijnswet, gewijzigd door de wet van 7 april 2023
[3] Cass. 5 oktober 2021, P.21.0724.N, concl. S. Schoeters, verwerpt de voorziening tegen Antwerpen 6 mei 2021, nr. C/756/2021, gewezen naar Cass. 4 februari 2020, P.19.0751.N, dat Gent 20 juni 2019, C/687/20149 had vernietigd.
Ook in ingekorte versie gepubliceerd bij Kluwer op www.senTRAL.be