Auteur(s): Annick Alders
De aanpak van psychosociale risico’s lijkt al te vaak op het blussen van een uitslaande brand. Omgekeerde preventie dus. Deze schadebeperking heeft weinig te maken met de systematische preventie van risico’s, die op het vlak van de fysieke veiligheid nochtans haar merites heeft bewezen. Een pleidooi dus om ook de psychosociale tak van de preventie te systematiseren, zonder te ‘formulariseren’.
Beginnen doen we, zoals elk nieuw jaar, bij het begin: de frequentie van de risicoanalyse. De wet geeft het kader, maar de oplettende werkgever moet permanent monitoren en handelen.
Psychosociale risicoanalyse; moet dat echt nu?
Guy Mathot, begin jaren 1980 minister van begroting, verzekerde ongewild zijn politieke erfenis met de legendarische uitspraak: “De staatsschuld is er vanzelf gekomen en ze zal dan ook vanzelf weer weggaan”. Vooraleer u zich al lezer afvraagt of u zich vergist heeft van onderwerp, maak ik mijn punt: ik heb stellig de indruk dat nogal wat bedrijfsleiders – allicht ongewild – blijk geven van deze vermaledijde visie als het aankomt op de aanpak van de psychosociale risico’s. Zowel de psychosociale risico’s als de staatsschuld hebben een lange voorgeschiedenis, ze zijn eerder abstract, en voor beide ziet men vaak geen noodzaak om de koe bij de horens te vatten. Tenzij het huis in brand staat. Het blussen van de brand, een bij uitstek schadebeperkende maatregel, heeft evenwel niets te maken met preventie van het al dan niet figuurlijke brandrisico.
Nochtans heeft volgehouden systematische preventie op het vlak van fysieke veiligheid haar verdiensten al lang bewezen. Tussen 1985 en 2019 daalde het aantal arbeidsongevallen in de privésector van 243.805 gestaag naar 120.078. Op psychosociaal vlak gaat het exact de andere kant op. De Onafhankelijke Ziekenfondsen lieten in een recente studie nog optekenen dat 1 op 4 arbeidsongeschikten lijdt aan een psychosociale aandoening, bij bedienden zelfs 1 op 3. (“Evolutie van psychosociale aandoeningen doorheen de arbeidsongeschiktheid, Impact van sociaal statuut, geslacht en leeftijd”, Onafhankelijke Ziekenfondsen)
De urgentie hiervan kan weinigen ontgaan. Vul in de zoekbalk van om het even welke krant even de term ‘burn-out’ in en u weet hoe laat het is, mocht dat al niet veel eerder het geval zijn. De toegenomen druk op het zorgpersoneel? Gelezen. Pakjesbezorgers die werken van vijf uur ’s morgens tot elf uur ’s avonds? Al opgemerkt. Maar er is ook een hardnekkig ander geluid. “Thuiswerk is gezellig pyjamawerk.” “Burn-out, dat bestond vroeger niet.” Of wat denkt u van deze? “Praten over stress, creëert pas stress. Doen we dus niet.”
De meesten zijn evenwel van goede wil, zeker in de periode van de kraakverse voornemens, maar moet al die preventie perse nu? Kan dat niet later? Of beter nog, gaat het allemaal niet over met tijd en boterhammen?
De wet bepaalt minimale frequentie
Wie zoekt naar een concrete wetsbepaling over de frequentie van de risicoanalyse is eraan voor de moeite. De Welzijnswet bepaalt enkel dat de werkgever samen met zijn werknemers de situaties die aanleiding kunnen geven tot psychosociale risico’s op het werk moet identificeren, de risico’s ervan moet bepalen en evalueren, en tenslotte passende maatregelen neemt (art. 32/2, uitgevoerd door art. I.3-1 Codex).
Om al te statische preventie te vermijden geeft de wet wel een kader. Het dynamisch risicobeheersingssysteem van de werkgever moet resulteren in een globaal preventieplan met een scope van vijf jaar, en een jaaractieplan dat wat korter op de bal speelt op het vlak van prioritaire doelstellingen en eventuele aanpassingen (art. I.1-4, I.2-8 en I.2-9 Codex). Voor de psychosociale risico’s vinden we dezelfde evaluatieverplichting terug in art. I.3-6.
Jaarlijkse evaluatieverplichting van de preventiemaatregelen | |
Welke informatie? | Waar te verkrijgen? |
Alle verzoeken tot risicoanalyse van een specifieke arbeidssituatie | Interne of externe preventiedienst |
Alle verzoeken tot formele psychosociale interventie | PAPS (intern of extern) |
De collectieve en anonieme gegevens die de preventieadviseur-arbeidsarts jaarlijks bezorgt | Preventieadviseur- arbeidsarts |
Conclusies getrokken uit herhaaldelijk voorgekomen incidenten van psychosociale aard die het voorwerp hebben uitgemaakt van een informele interventie | PAPS | vertrouwenspersoon |
Feiten opgenomen in het register van derden | PAPS | vertrouwenspersoon | hoofd van de interne preventiedienst |
Cijfergegevens uit het jaarverslag van de interne dienst | Interne preventiedienst |
De wet legt dus een jaarlijkse en een vijfjaarlijkse evaluatie op, maar daar blijft het ook bij. In elk geval is er geen concrete norm te vinden over hoe vaak de risicoanalyse moet gebeuren.
Meten is niet altijd weten
Het is niet moeilijk om uit deze bepalingen af te leiden dat het globaal preventieplan en het jaaractieplan een gigantische papierwinkel in hun kielzog meesleuren. Hoewel de één- en vijfjaarlijkse papieren veiligheid zeker formeel belangrijk is, vormt dit niet de essentie. De focus ligt immers op de dynamiek van de risicobeheersing en de wendbaarheid van de maatregelen. De wet verplicht de werkgever immers om élke wijziging te onderzoeken die de blootstelling van werknemers aan psychosociale risico’s op het werk kan beïnvloeden (art. I.3-6, §1 Codex). Het is dan ook vrij logisch dat de wet hiervoor geen strikte termijn oplegt, omdat de werkelijkheid zich evenmin voltrekt volgens een vast wiskundig stramien. In die zin verschilt dit weinig van wat een dynamische werkgever doet op het vlak van economische marktfluctuaties. Op de kar springen als het moet, zelfs als het even niet goed uitkomt.
Hiervoor hoeven bovendien geen groots opgezette studies of metingen te gebeuren. Dit gaat immers al te veel uit van het idee dat wat niet gekwantificeerd is niet bestaat, en wat wel gekwantificeerd is sowieso leidt tot oplossingen. De metingen van psychosociale risico’s blijken bovendien veelal betrekking te hebben op schade die zich al gemanifesteerd heeft (chronische stress, burn-out, conflicten, absenteïsme), eerder dan op de risico’s (de leiderschapsstijl, de globale arbeidsorganisatie, de samenstelling van de teams, de uitwerking van het telewerk, de -de-connectiepolicy,…). In dit geval gaat het niet langer over preventie, maar schadebeperking. Het blussen van de brand dus.
Nochtans is preventie van psychosociale risico’s niet zo heel moeilijk. Het begint met de werknemer als centrale figuur en niet als voorwerp van de preventie. De werknemer weet immers bij uitstek wat er goed loopt, maar ook waar het schort en wat er kan verbeterd worden. Deze kennis kan eenvoudig ontsloten worden door te vragen. Vragen hoe het echt gaat.
Risicobeheersing vergt actie. Nu
Hoewel we bijna een jaar leven met Covid-19 en ook dit dus binnenkort in allerhande verslagen en statistieken tot conclusies zal leiden, blijft de vergelijking met de staatsschuld treffend. Net zoals bij deze laatste verscheen de druk op het psychosociaal welzijn niet opeens. Beide zullen dan ook niet in één keer, laat staan automatisch verdwijnen. Het is geen kwestie van de thuiswerksituatie even uit te zitten om dan terug te keren naar normaal, wat dat dan ook moge zijn. Het is zaak voor iedere dynamische bedrijfsleider om zijn preventiebeleid ook dynamisch te houden, en psychosociale veiligheid een zitje te geven aan de volwassen tafel van de fysieke veiligheid.
Nu dus, niet straks, niet ooit. Voor zij die de boodschap nog niet oppikten: trek uw laarzen aan, neem de telefoon en ga op pad met uw werknemers, letterlijk en figuurlijk. Ga van de geëffende formulierpaden af, desnoods door de modder. Alleen zo verdwijnt iets als onwelzijn. Niet door een formulier.
Ook gepubliceerd op www.senTRAL.be
Foto: Elias Sch.