Auteur(s): Chris Persyn – Cautius
Anderhalve maand reeds wordt ons doen en laten bepaald bij ministerieel besluit. Alvast één begrip overleefde daarbij alle fases: het telethuiswerk, le télétravail à domicile. Aanvankelijk verplicht voor niet-essentiële sectoren, maar ook nu nog steeds warm aanbevolen en allicht een blijver. Reden genoeg om het begrip door een arbeidsrechtelijke bril te bekijken.
Verbazend genoeg blijkt het begrip telethuiswerk in ons arbeidsrecht een onbekende. Dit kan vervelend zijn. Het recht is een huis met vele kamers, elk met eigen regels en u komt in elk ervan pas binnen wanneer u beschikt over de juiste sleutel. Vraag is dan ook op welke deur de sleutel van de telethuiswerker past.
Drie mogelijke statuten
In 1996 werd de Arbeidsovereenkomstwet uitgebreid met een afdeling die rechten en plichten vastlegt voor de huisarbeider. Het gaat hierbij om een arbeider of bediende die tegen loon arbeid verricht onder het gezag van een werkgever, in zijn woonplaats of op elke andere door hem gekozen plaats, zonder dat hij onder toezicht of de rechtstreekse controle van de werkgever staat (art. 119.1 Arbeidsovereenkomstenwet).
Omzeggens tien jaar na de huisarbeider doet de telewerker zijn intrede in ons arbeidsrecht. Cao nr. 85 van 9 november 2005 definieert telewerk als een vorm van organisatie en/of uitvoering van het werk waarin, met gebruikmaking van informatietechnologie, in het kader van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden die ook op de bedrijfslocatie van de werkgever zouden kunnen worden uitgevoerd, op regelmatige basis en niet incidenteel buiten de bedrijfslocatie worden uitgevoerd.
Nog eens een goede tien jaar later wordt een derde kamer toegevoegd aan deze toch al merkwaardige constructie. Afdeling 2 van de wet werkbaar en wendbaar werk introduceert het occasioneel telewerk. De definitie spoort grotendeels met deze van het regelmatig telewerk, maar wijkt er in die mate van af dat hier gemikt wordt op incidenteel en niet op regelmatige basis georganiseerd of uitgevoerd werk (art. 23 wet 5 maart 2017).
Hoewel voor elk van deze drie types eigen regels gelden zal het duidelijk zijn dat zij minstens ten dele overlappen. Een regelmatig telewerker is zonder discussie ook een huisarbeider. De wet erkent dit en sluit hem simultaan uit de toepassing van een groot deel van de eigen regels die gelden voor huisarbeiders. Of dit ook geldt voor een occasioneel telewerker is minder duidelijk. Indien dat het geval is – en daar zijn argumenten voor – dan gelden voor hem meteen ook alle regels eigen aan huisarbeid. Eén daarvan is dat bij gebrek aan geschreven overeenkomst de werknemer het recht heeft om van de ene dag op de andere op te stappen, zonder termijn of vergoeding.
De telethuiswerker: wie van de drie?
Welke type werk wordt nu precies verricht door een werknemer die zich, geheel in lijn met het MB van 23 maart 2020 netjes houdt aan de regels en sinds de lockdown elke dag telethuiswerkt? In elk geval huisarbeid, lijkt mij. Hij ‘kiest’ zelf waar hij werkt en doet dat in regel zonder toezicht of rechtstreekse controle van de werkgever. In verreweg de meeste gevallen zal hij daarbij ook gebruik maken van informatietechnologie, wat hem tot telewerker omturnt. Regelmatig of occasioneel? Rekbare begrippen, maar naarmate de looptijd van de maatregelen steeds verlengd wordt lijkt het mij elke dag iets moeilijker om dit nog als incidenteel en niet regelmatig te blijven benoemen. De actueel nog meest courante visie om dat toch te blijven doen getuigt van pragmatisme, maar het lijkt me de vraag of ze ook op langere termijn stand zal houden. Onbelangrijk is het in elk geval niet: beide types kennen eigen regels en regelmatig telewerk is een stuk formalistischer dan het occasionele type.
Welzijnswet
Huisarbeiders, regelmatige en occasionele telewerkers: het blijven sowieso allemaal werknemers zodat voor hen de Welzijnswet en bij uitbreiding ook de Codex geldt. Evident, denkt u? Ongetwijfeld wanneer we het hebben over de regels met betrekking tot beeldschermwerk. Maar allicht toch wat minder wanneer we doorheen de basiseisen betreffende arbeidsplaatsen gaan bladeren. Of over de minimumvereisten inzake elektrische installaties en brandpreventie. De kans dat een kantoor bij u thuis daaraan voldoet is allicht niet zo groot.
Nu laat artikel 4, § 1, 8° van de Welzijnswet toe om bij koninklijk besluit bijzondere maatregelen vast te stellen om rekening te houden met de specifieke toestand van de thuiswerkers. Er kan dus worden afgeweken van de voor andere werknemers geldende regels, maar tot op vandaag gebeurde dit niet.
Aan het werk!
Misschien heeft u zich onderweg geërgerd aan de complexiteit van de regelgeving of dacht u dat een uitgewerkte wetgeving geen prioriteit vormt in een materie die in de praktijk niet meteen tot grote problemen aanleiding geeft. Bedenk dan dat het zowel tijdens de voorbije weken als de komende maanden om een erg grote groep werknemers gaat die, net als hun werkgevers toch een minimale zekerheid verdient omtrent de arbeidsrechtelijke contouren van hun samenwerking. Het klinkt wat bizar om in 2020 in een advies van de Hoge Raad van 24 februari 2006 te lezen dat ‘de Hoge Raad het opportuun vindt om een wettelijke regeling uit te werken voor zowel huisarbeid als voor telewerk, maar de problematiek maatschappelijk te belangrijk is om overhaast te werk te gaan’. Veertien jaar later heeft het fenomeen een te grote omvang gekregen om er als wetgever naast te blijven kijken. Wetgever, maak uw huiswerk van telethuiswerk!
(deze tekst is een verkorte versie van een bijdrage op senTRAL, waarin dieper wordt ingegaan op de verschillende regels die gelden voor elk van de besproken statuten) – www.sentral.be