Auteur: Chris Persyn, advocaat
In eerdere bijdragen gaven we al een principieel antwoord op de vraag of miskenning van de COVID-regels voor bedrijven in aanmerking komt voor bestraffing. Aan concreet vastgestelde inbreuken alvast geen gebrek, hoewel het niet steeds evident is te detecteren hoeveel ervan zich precies situeren binnen de bedrijfscontext[1]. Recent werd door de Correctionele Rechtbank van West-Vlaanderen effectief een eerste vonnis gewezen in een concreet dossier[2].
De feitelijke aanloop
Een inspecteur van Toezicht Welzijn op het Werk (TWW) komt een eerste maal langs voor een controlebezoek bij een machinebouwer op 19 juni 2020, een drietal maand na het uitbreken van de pandemie. Hij stelt vast dat de op dat ogenblik vigerende COVID-regels er manifest niet worden gerespecteerd. In vergaderzalen, refters en keukens zijn geen maatregelen getroffen om de social distancing te respecteren, er wordt niet verhinderd dat weggeplaatste stoelen door werknemers eenvoudig kunnen worden teruggeplaatst, er is geen handgel, de zitplaatsen op een lange zitbank blijken niet beperkt en er ontbreken formele instructies voor het correct wassen en ontsmetten van de handen. Ook looproutes worden op geen enkele manier aangegeven. De inspecteur stelt simultaan ook vast dat nog steeds geen gevolg werd gegeven aan een reeks inbreuken op de voorschriften inzake de arbeidsmiddelen, waarvoor het bedrijf al in 2005 op de vingers was getikt. Er zijn met andere woorden zowel inbreuken op de Covid-regels als op de voorschriften van de Codex.
De inspecteur komt op 11 januari 2021 nogmaals langs en stelt op dat ogenblik vast dat het bedrijf op beide terreinen volhardt in de boosheid. Een nieuwe schriftelijke ingebrekestelling volgt, maar ook de inspecteur geeft blijk van doorzetting. Op 21 april komt hij een derde maal langs voor een opvolgingscontrole. Wat de inbreuken op de COVID-regels betreft blijken deze keer duidelijk inspanningen geleverd, bij de regularisatie van de inbreuken op de regels inzake de arbeidsmiddelen blijven er openstaande knelpunten. De arbeidsauditeur vindt het nu welletjes en brengt het dossier daarop voor de correctionele rechtbank, die bijzonder snel tot een eindbeslissing komt.
De strafvervolging
Het dossier is om verschillende redenen interessant. Het gaat bij ons weten om één van de eerste effectieve rechterlijke uitspraken in deze materie en er zijn meteen zowel ‘klassieke’ inbreuken op de Welzijnswet en de Codex als inbreuken op de COVID-regels in het geding. Bovendien blijkt het bedrijf te bestaan uit meerdere rechtspersonen: twee naamloze vennootschappen, die elk op dezelfde site personeel te werk stellen. Meteen rijst de vraag wie nu exact de verantwoordelijkheid draagt.
De inbreuken op de regels inzake de gebruikte arbeidsmiddelen blijven erg ‘klassiek’: bewegende delen zijn niet afgeschermd en een aantal machines voldoet niet aan de minimumvoorschriften. Hier wordt de strafvervolging gesteund op het (algemene) artikel 127 van het Sociaal Strafwetboek en dit ten laste van beide vennootschappen. Meteen rijst de vraag welke van de twee vennootschappen als verantwoordelijke werkgever kan worden aangewezen.
De inbreuken op de COVID-regels worden gekoppeld aan artikel 238 van het Sociaal Strafwetboek. Dit nieuwe delict werd pas met ingang van 3 juli 2020 ingevoerd. Het bestraft inbreuken op artikel 15 van het KB nr. 37 van 24 juni 2020, dat op zijn beurt verplicht tot ‘het naleven van de maatregelen die door de minister van binnenlandse zaken werden genomen teneinde de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken’ (sic). Juridisch-technisch vrij complex dus, maar dat is nu eenmaal de piste die de regering gekozen heeft. Ook hier viseert de arbeidsauditeur beide vennootschappen, zij het telkens enkel voor de door elk van hen tewerkgestelde werknemers. Voor de ene vennootschap zijn dat er 37, voor de tweede 27. Niet onbelangrijk, want de basisbestraffing uit artikel 238 Sociaal Strafwetboek mag dan principieel lager liggen dan deze uit artikel 127, hier wordt de sanctie vermenigvuldigd met het aantal ‘betrokken werknemers’. Artikel 127, dat inbreuken op de Welzijnswet en Codex bestraft, kent geen multiplicator.
De veroordeling
De eerste vennootschap betwist de inbreuken op de regels inzake arbeidsmiddelen niet, de tweede wel. Blijkbaar zijn de vaststellingen wie nu precies exploitant is van de betrokken machines onvoldoende duidelijk. De rechtbank veroordeelt voor deze inbreuk dan ook enkel één van beide vennootschappen en legt haar een geldboete op van 800 EUR, voor de helft met uitstel.
Beide vennootschappen betwisten de inbreuken op de COVID-regels. De rechtbank twijfelt evenwel niet en verwijst naar de opeenvolgende controles, waarbij telkens dezelfde inbreuken waren vastgesteld. De coronamaatregelen werden bovendien ‘nooit gezien breed uitgesmeerd in de pers en zeer uitvoerig via alle beschikbare media toegelicht. Bovendien waren de Generieke Gids en de checklist voor bedrijven al in april 2020 beschikbaar, zodat de houding van het bedrijf getuigt van een manifest gebrek aan verantwoordelijkheidszin en een uitgesproken asociale ingesteldheid’. De ene vennootschap wordt veroordeeld tot een geldboete van 400 EUR, te vermenigvuldigen met 37, wat neerkomt op 14.800 EUR. Voor de tweede vennootschap, die slechts 27 werknemers op de payroll heeft, wordt dat 400 x 27 of 10.800 EUR. Beide geldboetes wordt voor de helft met uitstel opgelegd. Concreet betekent dit dat slechts de helft ervan effectief moet worden betaald. De andere helft vervalt, tenzij het binnen de drie jaar tot een nieuwe vervolging en veroordeling zou komen.
Conclusie
Inbreuken op de COVID-regels voor bedrijven hebben niet geleid tot massale strafvervolging, integendeel. Wanneer een werkgever evenwel manifest in gebreke blijft de regels na te leven, biedt het sociaal strafrecht de mogelijkheid voor het arbeidsauditoraat om in te grijpen en het dossier voor te leggen aan de correctionele rechtbank. De nieuwe regels mogen dan geen schoonheidsprijs verdienen, ze blijken een performante rechtbank de mogelijkheid te bieden om op korte termijn een flinke tik uit te delen. Opvallend daarbij is dat de principieel lagere bestraffing van de inbreuken op de COVID-regels door toepassing van de mulitiplicator in de praktijk aanleiding geeft tot manifest hogere boetes dan inbreuken op Welzijnswet en Codex.
Ook gepubliceerd op www.senTRAL.be
Foto: Chris Persyn
[2] Op 1 maart werd de kaap van 200.000 verdachten overschreden, voor het overgrote deel evenwel buiten de bedrijfscontext. Op dat ogenblik waren er slechts 1.455 verdachten betrokken in dossiers bij de arbeidsauditoraten: https://www.om-mp.be/nl/communiques/persbericht-1-jaar-corona-kaap-van-200000-verdachten-overschreden .
[3] Corr. West-Vlaanderen, afd. Brugge, kamer B.17, 11 juni 2021, nr. 2021/1336.